In hoeverre kan het gemiddelde Vlaamse landbouwbedrijf voorzien in een volwaardige vergoeding voor de ingezette productiefactoren grond, bedrijfskapitaal en arbeid? Afhankelijk van de invalshoek zijn er diverse inkomensindicatoren mogelijk.
Lees meer

Op deze pagina wordt het landbouwinkomen bekeken vanuit een bedrijfseconomische invalshoek. De cruciale vraag bij het beoordelen van de bedrijfseconomische inkomensindicatoren is in hoeverre het gemiddelde Vlaamse landbouwbedrijf kan voorzien in een volwaardige vergoeding voor de ingezette productiefactoren grond, bedrijfskapitaal en arbeid. Afhankelijk van de productiefactoren die onder de loep genomen worden en of die al of niet intern (eigen) of extern (betaald) aan het bedrijf zijn, verschilt de inkomensindicator die in beschouwing wordt genomen.

Achter de berekeningen zit een methode, gebaseerd op een onderverdeling van de kosten in nonfactorkosten en factorkosten . Voor meer info hierover én voor de definities van de gehanteerde inkomensindicatoren verwijzen we naar de methodologiepagina rond inkomensindicatoren. De resultaten zijn afkomstig van een 600-tal land- en tuinbouwbedrijven die deel uitmaken van het Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN) dat wordt beheerd door het Agentschap Landbouw en Zeevisserij van de Vlaamse overheid.  

De indicator presenteert de resultaten voor de gespecialiseerde slachtpluimveebedrijven. De resultaten zijn geëxtrapoleerd naar de totale Vlaamse slachtpluimveehouderij, zodat ze representatief zijn voor de beroepsmatige Vlaamse slachtpluimveehouderij.

Bij de interpretatie van de indicatoren is het raadzaam tevens rekening te houden met onderstaande structuurbeschrijvende parameters. Deze kunnen nl. impact hebben op de opbrengsten en kosten.

1    BEDRIJFSECONOMISCHE INKOMENSINDICATOREN, IN EURO PER BEDRIJF

Onderstaande figuur geeft voor de periode 2016-2021 een overzicht van het factorinkomen , het bedrijfsinkomen , het familiaal arbeidsinkomen en het nettobedrijfsresultaat voor de gespecialiseerde slachtpluimveebedrijven. De resultaten zijn uitgedrukt in euro per bedrijf, waardoor naast de rendabiliteit van de bedrijven de bedrijfsgrootte en het aantal arbeidskrachten een belangrijke rol spelen in de grootte van de indicator.

Het factorinkomen van de slachtpluimveebedrijven in Vlaanderen schommelt in de periode 2016-2021 tussen de 155.900 en 205.800 euro per bedrijf. In 2020 is dat het laagst en in 2019 het hoogst. De variatie is hiermee een stuk kleiner dan voor de gespecialiseerde legpluimveebedrijven.

Als we focussen op de meest recente boekjaren, dan zien we dat het factorinkomen, na een dipje in 2020, in 2021 uitkwam op 184.100 euro per bedrijf. De opbrengsten nemen toe met 205.100 euro, en zijn hiermee voldoende in staat om de toename in de nonfactorkosten (176.900 euro per bedrijf) te compenseren. Hierdoor stijgt het factorinkomen ten opzichte van 2020. Dat het gemiddeld aantal aanwezige slachtkuikens in 2021 op het hoogste niveau was speelt hierin zeker een rol. Al is de opbrengsttoename in 2021 niet enkel een schaaleffect.

Om van het factorinkomen naar het bedrijfsinkomen te gaan worden de externe productiefactoren in rekening gebracht. Mede aangezien de inzet van externe arbeid in de slachtpluimveehouderij (amper 0,1 VAK) gemiddeld genomen bijna onbestaand is, is het verschil tussen het factorinkomen en het bedrijfsinkomen niet heel groot. Het bedrijfsinkomen van de slachtpluimveebedrijven ligt in de periode 2016-2021 tussen de 141.100 euro en 188.500 euro per bedrijf.

Door van het bedrijfsinkomen de fictieve pacht en rente (aangerekende factorkosten ) in mindering te brengen wordt het factorinkomen (FAI) bekomen. Het FAI voor de slachtpluimveehouderij schommelt in de periode 2016-2021 tussen 117.600 euro (2020) en 169.000 euro per bedrijf (2019). Hiervan dient de arbeid van de bedrijfsleider en (eventuele) meewerkende gezinsleden te worden vergoed. Voor de slachtpluimveebedrijven zijn er, gemiddeld over 2016-2021, 1,4 familiale arbeidskrachten (FAK).

Als alle productiefactoren een ‘voldoende’ vergoeding ontvangen, dus ook de eigen arbeid van de bedrijfsleider en meewerkende gezinsleden, resteert het nettobedrijfsresultaat (NBR). Het verschil tussen het FAI en het NBR is zeer groot aangezien de vergoeding voor eigen arbeid een zware (aangerekende) kostenpost is. In de periode 2016-2021 was het NBR van steeds positief. Dergelijk positief NBR betekent dat de slachtpluimveehouders alle productiefactoren konden vergoeden én dat er een ruimte resteert voor een vergoeding voor het ondernemerschap (winst).

2    BEDRIJFSECONOMISCHE INKOMENSINDICATOREN, IN EURO PER ARBEIDSKRACHT

Wanneer de indicatoren uitgedrukt worden in euro per bedrijf, speelt de bedrijfsgrootte en het aantal arbeidskrachten een grote rol en dat maakt het lastig om de resultaten te interpreteren. In dit deel worden de indicatoren daarom eveneens uitgedrukt per deler. Hierbij ligt de klemtoon op arbeid als belangrijke productiefactor. Voor het factorinkomen waarbij zowel de vergoeding voor externe als interne (eigen) arbeid nog niet in rekening gebracht is, geldt het aantal voltijdse arbeidskrachten (VAK) als deler. Voor de drie andere indicatoren waar de externe arbeid al meegenomen is als kost, is dat het aantal familiale arbeidskrachten (FAK). Onderstaande figuur geeft de vier inkomensindicatoren weer voor de periode 2016-2021 en dit uitgedrukt per VAK of per FAK. 

Bij sectoren met een hoog aantal VAK en dan met name inzet van externe arbeid, zoals in de tuinbouw vaak het geval is, kan het voorkomen dat het factorinkomen per voltijdse arbeidskracht een pak lager uitvalt dan het bedrijfsinkomen per familiale arbeidskracht . Bij de slachtpluimveebedrijven neemt het aantal VAK de laatste twee jaren lichtjes steeds toe; van 1,4 VAK in 2016-2018 tot 1,5 VAK in 2019-2021.

Het bedrijfsinkomen per familiale arbeidskracht is een interessante indicator. Hier zijn de externe productiefactoren tegen werkelijke kosten meegenomen en weerspiegelt de indicator de vergoeding voor de interne productiefactoren per familiale arbeidskracht. Voor de slachtpluimveebedrijven schommelt het bedrijfsinkomen per FAK in de periode 2016-2021 tussen de 93.000 euro en 125.100 euro per FAK. Een beperktere variatie dan bij de legpluimveehouders.

Het familiaal arbeidsinkomen (FAI) per familiale arbeidskracht is de vergoeding voor de eigen arbeid per familiale arbeidskracht. De slachtpluimveehouderij scoort in de periode 2016-2021 een minimale FAI per FAK van 77.500 euro in 2020 tot het maximum van 117.500 euro per FAK in 2017.

Het nettobedrijfsresultaat (NBR) per familiale arbeidskracht is voor de slachtpluimveebedrijven in de periode 2016-2021 - zoals de cijfers uitgedrukt in euro per bedrijf al lieten zien - positief, wat betekent dat de productiefactoren voldoende vergoed worden en er ook een vergoeding voor het ondernemersrisico (winst) resteert. Het is wel goed te bemerken dat hier gemiddelde cijfers worden gepresenteerd, wat inhoudt dat er (binnen een sector) bedrijven zijn die beter presteren en dat er bedrijven zijn die minder presteren.

Een te sterke klemtoon op het NBR alleen is echter niet altijd opportuun. Het bedrijfsinkomen en het arbeidsinkomen blijven zeer interessante indicatoren. Die geven het inkomen aan dat overblijft als vergoeding voor alle interne productiefactoren in het geval van het bedrijfsinkomen en wat overblijft voor de vergoeding van de eigen arbeid in het geval van het arbeidsinkomen. Voor die laatste is het in principe aan de landbouwer om te beoordelen of dat voldoende is voor zijn/haar gemaakte arbeidsuren.

In feite is het de combinatie van inkomensindicatoren die helpt om het rendabiliteitsplaatje in één beeld te vangen. Een negatief NBR geeft dus niet noodzakelijk aan dat de activiteit verlieslatend is. Er kan nog een voldoende inkomen zijn. Alleen ontvangt de landbouwer niet altijd loon naar werk en moet die veel uren presteren voor een lage vergoeding per uur om aan dat inkomen te raken.

Tot slot geldt dat er – voor alle inkomensindicatoren – grote verschillen zijn tussen sectoren, een belangrijke volatiliteit over de jaren heen binnen de sectoren, en binnen één sector grote verschillen tussen de bedrijven. Bovenstaande figuren geven gemiddeldes weer voor de slachtpluimveehouderij per jaar, waardoor de verschillen tussen de individuele bedrijven niet zichtbaar zijn. Er kunnen zowel bedrijven zijn met een negatief BI per FAK als bedrijven met een zeer groot BI per FAK. En dit aandeel schommelt naargelang het een goed of een slecht jaar is. Echter, voor alle sectoren en ook in ‘slechte’ jaren is er altijd een bepaald percentage bedrijven dat erin slaagt om een voldoende vergoeding voor de productiefactoren te realiseren. Andersom kunnen er ook tijdens ‘goede’ jaren bedrijven zijn die hun productiefactoren onvoldoende vergoed zien. De financiële inkomensindicatoren tonen een identiek patroon.