Vooral vleesveebedrijven zijn afhankelijk van rechtstreekse steun. Het aandeel rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen bedraagt 69,7%. Melkvee- en akkerbouwbedrijven zitten in de middenmoot. In de varkenshouderij is het een pak lager en in bij de glasgroenten is het aandeel zeer laag (< 1%).

Directe of rechtstreekse steun is initieel geïntroduceerd doordat de markt- en prijsondersteuning afgebouwd werd om de sector te ondersteunen richting meer marktoriëntatie. Momenteel biedt de directe steun een vangnet om het inkomen van landbouwers te ondersteunen en inkomensstabiliteit te bevorderen. Het inkomen van landbouwers ligt immers nog steeds significant onder dat van de totale economie. 

De directe steun is over de jaren heen bovendien in steeds grotere mate afhankelijk gemaakt van het voldoen aan een aantal randvoorwaarden in het kader van milieubescherming, dierenwelzijn en voedselveiligheid. Sinds 2014 is, boven op de randvoorwaarden, een deel van de directe inkomenssteun gelinkt aan het voldoen aan een aantal vergroeningseisen. In die zin wordt de directe steun eveneens beschouwd als compensatie voor de extra normen en eisen vanuit de maatschappij voor EU-landbouwers, waar de import van niet EU-landbouwers niet aan moet voldoen. 

In de landbouw komt het aandeel van de rechtstreekse steun in de opbrengst en het bedrijfsinkomen van landbouwbedrijven voor de periode 2017-2021 uit op 4,8% van de opbrengst en 24,2% van het bedrijfsinkomen. Het bedrijfsinkomen is wat overblijft voor de vergoeding van de inzet van de eigen productiefactoren: grond, bedrijfskapitaal en arbeid. Er worden dus geen aangerekende kosten voor de productiefactoren (fictieve pacht, fictieve rente, vergoeding eigen arbeid) in rekening gebracht.

Het aandeel is het grootst bij gespecialiseerde vleesveebedrijven. Bij deze bedrijven lag het aandeel van de rechtstreekse steun in de periode 2017-2021 op 12,7% van de opbrengst en 69,7% van het bedrijfsinkomen . Dat is een gevolg van een hoog bedrag van rechtstreekse steun en een lage totale opbrengst en bedrijfsinkomen bij deze bedrijven. Van alle sectoren is het bedrijfsinkomen in de beschouwde periode het laagst bij vleesveebedrijven. Enkel de akkerbouw toont over 2017-2021 iets lagere totale opbrengsten. De rechtstreekse steun komt bij de vleesveehouderij uit op 19.900 euro per bedrijf. Dit is het hoogst van alle bedrijfstypes doordat naast ontkoppelde rechtstreekse steun er een gekoppelde zoogkoeienpremie bestaat.

De bedrijfstypes melkvee en akkerbouw halen een aandeel van directe steun in de opbrengst van 5,3% en 10,3%, voor het bedrijfsinkomen is dat 21,3% en 32,1%. Daarbij is de steun in de melkveehouderij (18.200 euro per bedrijf) hoger dan in de akkerbouw (15.300 euro per bedrijf), maar door het lagere inkomen per bedrijf in de akkerbouw ligt het aandeel van de rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen hoger dan in de melkveehouderij. De varkenshouderij is met een percentage van 10,9% van het bedrijfsinkomen minder afhankelijk van directe steun. Het bedrag rechtstreekse steun ligt, met 8.100 euro per bedrijf een pak lager. In de tuinbouw ten slotte is het percentage van de rechtstreekse steun in de opbrengst (amper 0,4%) en het bedrijfsinkomen (1,8%) zeer laag. Het bedrag rechtstreekse steun in de fruitteelt ligt laag (4.600 euro per bedrijf) en is in de glastuinbouw nagenoeg onbestaande doordat het areaal onder glas niet in aanmerking komt voor rechtstreekse steun. 

Let op bij interpretatie van onderstaande figuur: de horizontale as voor de drie parameters is verschillend.