Vooral vleesveebedrijven zijn afhankelijk van rechtstreekse steun. Het aandeel rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen bedraagt 55,9%. Akkerbouw- en melkveebedrijven volgen met, respectievelijk, 27,9% en 15%. In de varkenshouderij is het een pak lager en in bij de glasgroenten is het aandeel zeer laag (< 1%).

Directe of rechtstreekse steun is initieel geïntroduceerd doordat de markt- en prijsondersteuning afgebouwd werd om de sector te ondersteunen richting meer marktoriëntatie. Momenteel biedt de directe steun een vangnet om het inkomen van landbouwers te ondersteunen en inkomensstabiliteit te bevorderen. Het inkomen van landbouwers ligt immers nog steeds significant onder dat van de totale economie.

Van 2015 tot en met 2022 bestond de rechtstreekse steun uit een bedrijfstoeslag, een vergroeningspremie, een betaling voor jonge landbouwers en een steun voor zoogkoeienhouderij. Vanaf 2023, met ingang van een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), gaat het om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij en twee nieuwe componenten: een herverdelende betaling en ecoregelingen. De rechtstreekse steun is afhankelijk van het naleven van een aantal randvoorwaarden op het gebied van milieu, natuur, klimaat, gezondheid en dierenwelzijn. In die zin wordt de directe steun eveneens beschouwd als compensatie voor de extra normen en eisen vanuit de maatschappij voor EU-landbouwers, waar de import van niet EU-landbouwers niet aan moet voldoen.

In de landbouw komt het aandeel van de rechtstreekse steun in de opbrengst en het bedrijfsinkomen van landbouwbedrijven voor de periode 2019-2023 uit op 4,1% van de opbrengst en 17,4% van het bedrijfsinkomen. Het bedrijfsinkomen is wat overblijft voor de vergoeding van de inzet van de eigen productiefactoren: grond, bedrijfskapitaal en arbeid. Er worden dus geen aangerekende kosten voor de productiefactoren (fictieve pacht, fictieve rente, vergoeding eigen arbeid) in rekening gebracht.

Het aandeel is het grootst bij gespecialiseerde vleesveebedrijven. Bij deze bedrijven lag het aandeel van de rechtstreekse steun in de periode 2019-2023 op 11,1% van de opbrengst en 55,9% van het bedrijfsinkomen . Dat is een gevolg van een hoog bedrag van rechtstreekse steun en een lage totale opbrengst en bedrijfsinkomen bij deze bedrijven. Van alle sectoren is het bedrijfsinkomen in de beschouwde periode het laagst bij vleesveebedrijven. Enkel de akkerbouw toont over 2019-2023 iets lagere totale opbrengsten. De rechtstreekse steun komt bij de vleesveehouderij uit op 20.300 euro per bedrijf. Dit is het hoogst van alle bedrijfstypes doordat naast ontkoppelde rechtstreekse steun er een gekoppelde zoogkoeienpremie bestaat.

De bedrijfstypes melkvee en akkerbouw halen een aandeel van directe steun in de opbrengst van 4,3% en 9,6%, voor het bedrijfsinkomen is dat 15% en 27,9%. Daarbij is de steun in de melkveehouderij (18.800 euro per bedrijf) hoger dan in de akkerbouw (16.900 euro per bedrijf), maar door het lagere inkomen per bedrijf in de akkerbouw ligt het aandeel van de rechtstreekse steun in het bedrijfsinkomen hoger dan in de melkveehouderij. De varkenshouderij is met een percentage van 8,2% van het bedrijfsinkomen iets minder afhankelijk van directe steun. Het bedrag rechtstreekse steun ligt, met 9.700 euro per bedrijf een pak lager. In de tuinbouw ten slotte is het percentage van de rechtstreekse steun in de opbrengst (amper 0,4%) en het bedrijfsinkomen (1,6%) zeer laag. Het bedrag rechtstreekse steun in de fruitteelt ligt laag (5.200 euro per bedrijf) en is in de glastuinbouw nagenoeg onbestaande doordat het areaal onder glas niet in aanmerking komt voor rechtstreekse steun. 

Let op bij interpretatie van onderstaande figuur: de horizontale as voor de drie parameters is verschillend.

Voor meer informatie over de rechtstreekse betalingen in het kader van Pijler 1 kan je terecht bij de indicator GLB: (05) Recht­streek­se steun: betalingen.