Deze indicator analyseert hoe gelijk of ongelijk de rechtstreekse betalingen verdeeld zijn tussen de bedrijven.
Lees meer
Kernboodschappen
  • In de EU ontvangt 20% van de landbouwbedrijven 80% van de rechtstreekse betalingen. In Vlaanderen is de steun echter een stuk gelijker verdeeld over de bedrijven. 
  • In 2023 ontvangen in Vlaanderen de 20% landbouwers met de grootste rechtstreekse steun 50,5% van de rechtstreekse steun. In 2022 was dat nog 57,5% van de rechtstreekse betalingen. Dat is mee een gevolg van de introductie van een herverdelende betaling. Het nieuwe GLB heeft dus een herverdelend effect in Vlaanderen.
  • De grootste groep landbouwbedrijven, ongeveer een kwart, ontvangt in 2023 tussen 5.000 en 10.000 euro. 13% van de bedrijven ontvangt minder dan 2.500 euro, samen goed voor 2% van de totale steun. Door de nieuwe definitie van actieve landbouwer vallen hobby- en kleine parttimelandbouwers, voornamelijk binnen de bedrijfstypes akkerbouw, vleesvee en overige graasdieren, uit de boot. Maar ook het aandeel van de hoogste categorie valt terug. In 2023 ontvangt 8% van de bedrijven meer dan 30.000 euro, wat overeenkomt met 28% van de steun.
     

De verdeling van de rechtstreekse betalingen over de bedrijven is een belangrijk discussiepunt in de maatschappij. Een punt van kritiek is dat de steun te veel gaat naar de grote bedrijven. De verdeling van de rechtstreekse betalingen wordt voornamelijk bepaald door de concentratie van het land en de aard van de steun die grotendeels op land gebaseerd is en afhankelijk is van grond gebonden eisen (de conditionaliteit). De zoogkoeienpremie is gelinkt aan het aantal dieren, al is ze vanaf 2023 ook afhankelijk van een aantal grondgebonden instapvoorwaarden. 

De voorbije hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) voorziet in een heroriëntatie van de steun van grote naar middelgrote en kleine bedrijven. Vlaanderen heeft daarvan gebruik gemaakt. Binnen de rechtstreekse betalingen is een herverdelende betaling ingevoerd waarbij de eerste 30 hectare van een bedrijf een extra bedrag ontvangen in euro per ha. Daarnaast is degressiviteit voorzien in de modaliteiten van de betaling jonge landbouwers en de zoogkoeienpremie. De betaling voor jonge landbouwers is voor maximum 90 ha waarbij de eerste 45 ha een groter bedrag ontvangen. Voor de zoogkoeienpremie wordt een hoger bedrag per dier uitbetaald voor de eerste 50 dieren dan voor de volgende 50 dieren en voor de dieren boven de 100. Daarbovenop wordt eveneens het aftoppen voorzien van de basisinkomenssteun. Die kan maximaal 100.000 euro bedragen, dit houdt in dat bedragen erboven voor 100% afgetopt worden. Ten slotte wordt er een interne convergentie van de waarde van de betalingsrechten per ha doorgevoerd. Er is een maximum bedrag per betalingsrecht van 1.500 euro ingesteld en tegen 2026 moet de waarde van een betalingsrecht minimaal gelijk zijn aan 85% van de gemiddelde waarde van de betalingsrechten in Vlaanderen. Dit laatste wordt doorgevoerd in vier stappen vanaf 2023.

Onderstaande figuren tonen het aandeel van de landbouwers en het aandeel van de rechtstreekse betalingen dat die vertegenwoordigen naargelang de grootte van de rechtstreekse betalingen in euro per bedrijf. Voor de periode 2015-2019 neemt het aandeel van de steun van de landbouwers in de lagere grootteklassen tot 15.000 euro per bedrijf toe, en neemt dit af voor de bedrijven in de hoogste categorie van meer dan 30.000 euro rechtstreekse betalingen per bedrijf. Dit is een gevolg van een daling van het budget van rechtstreekse betalingen en een interne convergentie van de rechtstreekse betalingen in die periode. In vier stappen zijn betalingsrechten opgehoogd tot minimum 60% van de gemiddelde waarde van de betalingsrechten in Vlaanderen in 2019. Het budget daarvoor nodig kwam van betalingsrechten boven het gemiddelde.

Het aandeel van de bedrijven in de periode 2015-2019 neemt wat af voor de hogere categorieën rechtstreekse betalingen boven 15.000 euro per bedrijf en voor de bedrijven met minder dan 2.500 euro steun. Het aandeel neemt toe voor de middencategorieën bedrijven tussen 2.500 en 15.000 euro. De grootste groep bedrijven in die periode, meer dan een kwart, ontvangt minder dan 2.500 euro steun, maar die vertegenwoordigen daarmee slechts ongeveer 3,5% van de rechtstreekse betalingen. Daarentegen heeft 6 à 7 % van de bedrijven met meer dan 30.000 euro steun een aandeel van 25 à 30% van de rechtstreekse betalingen.

In 2020 en 2021 is er tijdelijk een hoger budget rechtstreekse betalingen. Daardoor neemt het aandeel steun in de hoogste categorie van meer dan 30.000 euro toe en neemt het af voor de groepen tot 20.000 euro. En daalt het aandeel van de bedrijven in de laagste categorie minder dan 2.500 euro en stijgt het voor bedrijven met meer dan 25.000 euro. In 2022 neemt het aandeel landbouwers van minder dan 2.500 euro opnieuw toe, wanneer het budget rechtstreekse betalingen weer daalt. Er is daarentegen geen daling van het aandeel steun in de hoogste categorie met meer dan 30.0000 euro. De aanpassing in de verzamelaanvraag dat diegene die indient altijd de gebruiker moet zijn van de grond is een mogelijk verklaring. Het kan dat een aantal van de grotere bedrijven die nog extra grond gebruikten van andere landbouwers die voordien die grond aangaven die vanaf 2022 zelf aangeven.

In 2023 is er door de invoering van een nieuw GLB een grote verschuiving. Vooral de daling van het aantal landbouwers met minder dan 2.500 euro rechtstreekse betalingen per bedrijf valt op, dat gaat van 28% in 2022 naar 13% in 2023. Hun (beperkte) aandeel in het budget daalt daarbij van 3,5% naar 1,5%. Dit is een gevolg van de nieuwe definitie van actieve landbouwer waardoor hobby- en kleine parttimelandbouwers met een zeer lage standaardverdiencapaciteit uit de boot vallen. Vooral van de middencategorieën, met name van die tussen de 5.000 en de 20.000 euro aan steun, en in mindere mate de hogere categorieën, neemt het aandeel van de bedrijven toe. Het valt op dat wat betreft het aandeel steun dat het aandeel van de hoogste categorie met meer dan 30.000 euro terugvalt van 30% naar 28% en er enkel een toename is van de middencategorieën tussen 5.000 euro en 20.000 euro. Dat duidt op een herverdelend effect van de invoering van het nieuwe GLB. 

In 2023 ontvangt 8% van de bedrijven meer dan 30.000 euro rechtstreekse betalingen per bedrijf. Die vertegenwoordigen daarmee 28% van de steun. Daartegenover heeft 13% van de bedrijven minder dan 2500 euro rechtstreekse betalingen per bedrijf, wat leidt tot een aandeel van 1,5% in de totale steun. De grootste groep bedrijven, ongeveer een kwart, ontvangt tussen 5.000 en 10.000 euro per bedrijf. 

Het herverdelend effect van het nieuwe GLB volgt eveneens uit de grafiek hieronder. Op de X-as staat het cumulatief percentage van de bedrijven en op de Y-as het cumulatief percentage van de rechtstreekse betalingen waarbij de bedrijven oplopend gesorteerd zijn naargelang de grootte van de rechtstreekse betalingen per bedrijf. In 2023 ontvangen de 20% bedrijven met de grootste rechtstreekse steun per bedrijf 50,5% van de totale rechtstreekse steun. Dit percentage ligt gevoelig lager dan in 2022 toen het nog 57,3% bedroeg. De steun is in Vlaanderen daarbij een stuk gelijker verdeeld dan in de Europese Unie waar in 2022 de 20% bedrijven met de grootste rechtstreekse steun 80% van die rechtstreekse steun ontvangen. Over de periode 2015-2019 was er een kleine maar geleidelijk meer gelijke verdeling tussen de bedrijven. In 2022 nam de ongelijkheid iets toe als gevolg van een aanpassing van de regels voor het indienen van de verzamelaanvraag , met name dat diegene die de betalingsrechten activeert eveneens de gebruiker van het perceel moet zijn. In 2023 neemt de ongelijkheid met het ingaan van het nieuwe GLB sterker dan daarvoor af, en bevindt het aandeel dat de 20% grootste bedrijven ontvangen zich op het laagste niveau van de periode 2010-2023.