GLB: (05) Rechtstreekse steun: betalingen
Kruimelpad
Voor meer uitleg over de verschillende GLB-indicatoren verwijzen we naar de wegwijsindicator.
Kernboodschappen
- De rechtstreekse steun De inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid (= markt- en inkomenssteun). Het gaat om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij, een herverdelende betaling en ecoregelingen. Meer info neemt af met bijna 25% van 267,5 miljoen euro in 2010 tot 203,6 miljoen euro in 2023. Daarbij is deze steun over de jaren in toenemende mate afhankelijk gemaakt van het naleven van een aantal randvoorwaarden op het gebied van milieu, natuur, klimaat, gezondheid en dierenwelzijn. In 2023 komt daar, met ingang van een nieuw GLB, een nieuw instrument bij: de ecoregelingen.
- In 2023 ontvangen 16.187 landbouwers in totaal 203,6 miljoen euro aan rechtstreekse betalingen, wat gemiddeld neerkomt op 12.579 euro per landbouwer. De melkveesector heeft met 23,7% het grootste aandeel, gevolgd door akkerbouw met 22,3% en vleesvee met 16,8%. Akkerbouw staat met 27,2% ruim op één wat betreft het aantal landbouwers. 17,5% van de landbouwers is jonger dan of gelijk aan 40 jaar en zij vertegenwoordigen 27,3% van de steun of gemiddeld 19.881 euro per landbouwer. 21,1% is 65 jaar of ouder maar die vertegenwoordigen slechts 12,6% van de steun.
- Van de rechtstreekse steun gaat het grootste deel, 117,6 miljoen euro, naar de basisbetaling. De ecoregelingen zijn goed voor 40,4 miljoen euro. De herverdelende betaling, eveneens een nieuw instrument in 2023 om steun te heroriënteren naar kleine en middelgrote bedrijven, bedraagt 21,3 miljoen euro. 15,8 miljoen euro, een lager budget dan voorheen, gaat naar een gekoppelde steun voor zoogkoeienhouderij. Ten slotte verhoogt de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers tot 8,5 miljoen euro.
- Door de nieuwe definitie van actieve landbouwer in 2023 is er een aanzienlijke daling van het aantal landbouwers met rechtstreekse betalingen. Dat doet zich vooral voor binnen de groep landbouwers van 65 jaar en ouder en binnen de bedrijfstypes akkerbouw, vleesvee en overige graasdieren. Die hebben een groot aantal (zeer) kleine en niet-beroepsmatige bedrijven.
- 36,2% van de rechtstreekse betalingen gaat naar West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen volgt met 23,5%.
Evolutie rechtstreekse betalingen periode 2010-2023
Tot begin jaren 1990 voerde de Europese Unie een markt- en prijsbeleid om het inkomen van landbouwers te ondersteunen en de volatiliteit te verminderen. Die markt- en prijssteun is daarna vervangen door rechtstreekse betalingen aan landbouwers die initieel productiegebonden waren. Vanaf 2005 zijn die grotendeels ontkoppeld van de productie door middel van een systeem van toeslagrechten / betalingsrechten. Die inkomenssteun is over de jaren in steeds belangrijkere mate afhankelijk gemaakt van het naleven van een aantal randvoorwaarden / conditionaliteiten. Die bestaat uit een aantal normen voor goede landbouw- en milieucondities (GLMC) op het gebied van klimaat, water, bodem, biodiversiteit en landschappen en uit de beheerseisen voortvloeiend uit Europese wetgeving op het vlak van milieu, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn. In 2015 zijn daarbovenop drie vergroeningseisen in het leven geroepen waaraan voldaan moest worden om een vergroeningspremie te ontvangen. Het ging meer bepaald om gewasdiversificatie, het behoud van blijvend grasland, en het aanhouden van ecologisch aandachtsgebied. Vanaf 2023 is een deel van de vergroeningseisen ingekanteld in de conditionaliteiten. Daarbovenop is 25% van het budget van de rechtstreekse betalingen gereserveerd voor ecoregelingen. Ecoregelingen zijn vrijwillige maatregelen die landbouwers kunnen nemen en die landbouwpraktijken ondersteunen die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu of de biodiversiteit. Ze leunen aan bij de agromilieuklimaatmaatregelen (AMKM) van Pijler 2, en zijn in hoofdzaak eenjarige hernieuwbare verbintenissen.
Onderstaande figuur toont de rechtstreekse betalingen aan Vlaamse landbouwers en het aandeel van de verschillende componenten voor de periode 2010-2023. De rechtstreekse steun De inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid (= markt- en inkomenssteun). Het gaat om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij, een herverdelende betaling en ecoregelingen. Meer info neemt af met bijna 25% van 267,5 miljoen euro in 2010 tot 203,6 miljoen euro in 2023. Dit is een gevolg van een lager budget voor rechtstreekse betalingen in de MFK-periode 2014-2020, door de externe convergentie, een herverdeling van de rechtstreekse steun tussen lidstaten binnen de Europese Unie, en door de oplopende transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 in Vlaanderen. De steun ligt hoger in 2020 en 2021 door het tijdelijk wegvallen van de transfer naar Pijler 2 door corona. In 2022 en in 2023 is er opnieuw een transfer van 10% naar Pijler 2. Het grootste deel van de steun is ontkoppeld van de productie.
De opeenvolgende hervormingen van het GLB komen duidelijk tot uiting in de figuur. Er zijn drie periodes waarbinnen de maatregelen gelijk blijven, met name jaren tot en met 2014, jaren 2015-2022 en jaren vanaf 2023. Tot en met 2014 is er een systeem van gewone en speciale toeslagrechten, dat in 2015 overgaat in een systeem van betalingsrechten. Een landbouwer dient elk jaar zijn toeslagrechten / betalingsrechten te activeren via de verzamelaanvraag de jaarlijkse aangifte die een grondgebruiker moet doen van zijn gebruikspercelen. De verzamelaanvraag (VA) vormt een belangrijke basis voor verschillende steunaanvragen voor landbouwers, maar is ook een essentieel onderdeel binnen de mestwetgeving. Meer info om een uitbetaling te kunnen ontvangen, waarbij één toeslagrecht / betalingsrecht overeenkomt met 1 ha subsidiabel areaal. Voor de periode 2015-2022 is de basisbetaling de grootste maatregel met 119,1 miljoen euro in 2022, gevolgd door de vergroeningspremie met 60,6 miljoen euro, en de gekoppelde steun voor zoogkoeien van 20,3 miljoen euro. In 2022 gaat daarnaast 4,5 miljoen euro naar jonge landbouwers, en 2 miljoen euro naar gekoppelde steun voor slachtkalveren. De basisbetaling, de vergroeningspremie en de betaling voor jonge landbouwers is in de vorm van een bedrag per ha. Het gaat hier om ontkoppelde steun. De landbouwer ontvangt de betaling los van wat voor teelt er op het perceel staat. De gekoppelde steun is een bedrag per dier. De herverdelende betaling in die periode is voor Vlaamse landbouwers met grond in Wallonië. In Vlaanderen bestond die maatregel toen nog niet.
De herverdelende betaling is in Vlaanderen eveneens ingevoerd in 2023 wanneer het nieuwe GLB voor de periode 2023-2027 ingang vindt. Doel van de herverdelende betaling is een herverdeling van de rechtstreekse steun De inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid (= markt- en inkomenssteun). Het gaat om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij, een herverdelende betaling en ecoregelingen. Meer info van grotere naar kleinere en middelgrote bedrijven. Dit houdt een extra betaling in per ha voor de eerste 30 hectare van een bedrijf. In 2023 gaat 21,3 miljoen euro naar die maatregel. Net zoals in 2014-2022 is er een aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers in de vorm van een extra betaling per ha en voor maximum 90 ha. De eerste 45 ha ontvangen een iets groter bedrag per ha om de steun wat meer te richten op kleine en middelgrote bedrijven. Het budget ligt met 8,5 miljoen euro dubbel zo hoog als daarvoor. Het bedrag ligt hoger dan verwacht, rekening houdend met het percentage van het budget dat initieel voorbehouden is doordat in 2023 eveneens ongebruikte middelen van andere maatregelen ingezet zijn voor de betaling jonge landbouwer. De basisbetaling is vervangen door de basisinkomenssteun die in 2023 uitkomt op 113,6 miljoen euro. Het systeem van de betalingsrechten die elk jaar geactiveerd worden met de verzamelaanvraag is gebleven. De gekoppelde steun voor zoogkoeien is behouden, zij het met een lager budget. Dit klokt af op 15,8 miljoen euro. Ten opzichte van 2015-2022 is er geen zoogkoeienquotum meer en zijn er bovenop een aantal subsidievoorwaarden een aantal extra instapvoorwaarden met betrekking tot behoud van blijvend grasland, duurzaam graslandbeheer, en voederproductie- en diversificatie. De gekoppelde steun voor slachtkalveren is afgeschaft. Ten slotte is in 2023 voor het nieuw instrument de ecoregelingen 40,3 miljoen euro uitbetaald.
Het aantal landbouwers dat rechtstreekse betalingen ontvangen, is in dalende lijn. De daling is minder uitgesproken in de periode 2015-2021. In 2022 is er een iets grotere daling, maar vooral in 2023 is er een zeer sterke daling van het aantal landbouwers met -17% ten opzichte van 2022. Dat is een gevolg van een nieuwe definitie van de actieve landbouwer in het GLB 2023-2027. Het doel is om de steun meer te richten op de actieve landbouwers. Een van de voorwaarden is het halen van een minimale standaardverdiencapaciteit uit de landbouwactiviteiten en vooral die voorwaarde zorgt voor een daling van het aantal landbouwers. In 2023 zijn er nog 16.187 landbouwers met rechtstreekse betalingen, in 2010 waren er dat nog 23.469. In de periode 2015-2019 is er een daling van het bedrag rechtstreekse steun per landbouwer doordat de daling van het budget in Vlaanderen in die periode groter is dan de daling van het aantal landbouwers met rechtstreekse betalingen. In 2020 en 2021 ligt het bedrag per landbouwer hoger door het tijdelijk wegvallen van de transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2. In 2023 is er een sterke toename door de sterke daling van het aantal landbouwers met rechtstreekse betalingen. Een landbouwer ontvangt dan gemiddeld 12.579 euro aan rechtstreekse betalingen.
Rechtstreekse betalingen naargelang leeftijd, bedrijfstype en provincie voor 2015-2023
Voor de periode 2015-2023 wordt hierna de rechtstreekse steun De inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid (= markt- en inkomenssteun). Het gaat om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij, een herverdelende betaling en ecoregelingen. Meer info weergegeven naargelang leeftijdscategorie, bedrijfstype en provincie. Een belangrijk deel van de landbouwers met rechtstreekse betalingen is 65 jaar of ouder en dat aandeel neemt geleidelijk toe over de periode 2015-2021 tot ongeveer een kwart in 2021. Algemeen stijgt het aandeel van de leeftijdscategorieën boven 55 jaar, terwijl dat van de landbouwers van 41 tot 55 jaar vermindert. Het aandeel jonge landbouwers van maximum 40 jaar blijft vrij constant in die periode. In 2022 is er voor het eerst geen toename van het aandeel groter dan of gelijk aan 65 jaar. Dat kan een gevolg zijn van een aanpassing in de manier van indienen van de verzamelaanvraag de jaarlijkse aangifte die een grondgebruiker moet doen van zijn gebruikspercelen. De verzamelaanvraag (VA) vormt een belangrijke basis voor verschillende steunaanvragen voor landbouwers, maar is ook een essentieel onderdeel binnen de mestwetgeving. Meer info waarbij het altijd de gebruiker van de grond is die de verzamelaanvraag moet indienen en de betalingsrechten activeert. De daling van het aantal landbouwers met rechtstreekse betalingen in dat jaar is ook wat groter dan in de voorgaande jaren. In 2023 is er door de nieuwe definitie van actieve landbouwer een gevoelige afname van het aandeel van 65 jaar of ouder van 25,4% naar 21,1%. De groep van 65 jaar en ouder telt, meer dan de andere leeftijdscategorieën, een aantal kleine en niet-beroepsmatige bedrijven die onder de ondergrens van de standaardverdiencapaciteit vallen. Het aandeel jonge landbouwers daarentegen neemt toe van 15,4% naar 17,5%.
De evolutie van het aandeel van de rechtstreekse betalingen per leeftijdscategorie loopt in grote lijnen gelijk aan dat van het aandeel landbouwers per leeftijdscategorie. Uitzondering hierop is dat waar het aandeel landbouwers van 65 jaar of ouder sterk daalt in 2023, het aandeel van de rechtstreekse betalingen van die groep dan gelijk blijft. Van de landbouwers die wegvallen door actieve landbouwer definitie gaat het immers om een (zeer) klein bedrag aan rechtstreekse betalingen per bedrijf.
Het bedrag rechtstreekse steun per bedrijf is gemiddeld groter voor de jongere dan voor de oudere leeftijdscategorieën. Voor de jongere leeftijdscategorieën en dan vooral voor de landbouwers jonger dan 40 jaar ligt hun aandeel in de rechtstreekse betalingen een stuk hoger dan hun aandeel in het aantal landbouwers. In 2023 vertegenwoordigen 17,5% van de landbouwers jonger dan 40 jaar 27,3% van de rechtstreekse betalingen en dit komt gemiddeld neer op 19.881 euro per landbouwer. Daarentegen hebben 21,1% van de landbouwers van 65 jaar of ouder in 2023 slechts 12,6% van de steun of gemiddeld 7.576 euro per bedrijf. In 2022 was dat nog meer uitgesproken: toen hadden 25,4% van diegene van 65 jaar of ouder slechts 12,7% van de steun of gemiddeld amper 5.390 euro per landbouwer. De sterke toename van het bedrag per landbouwer in 2023 is een gevolg van de definitie van de actieve landbouwer waarbij vooral een belangrijk aantal landbouwers van 65 jaar en ouder met een laag bedrag rechtstreekse steun niet meer in aanmerking komen voor rechtstreekse betalingen. Voor de landbouwers jonger dan 40 jaar neemt het bedrag gemiddeld toe met meer dan 1.150 euro per landbouwer. Daar speelt vermoedelijk de toename van het budget voor de extra betaling voor jonge landbouwers een belangrijke rol.
Het grootste aantal bedrijven die rechtstreekse steun De inkomenssteun die de landbouwers ontvangen uit de eerste pijler van het Europese landbouwbeleid (= markt- en inkomenssteun). Het gaat om een basinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, een hervormde steun voor zoogkoeienhouderij, een herverdelende betaling en ecoregelingen. Meer info ontvangen in 2023, bevindt zich in de akkerbouw (27,2%), gevolgd door melkvee en vleesvee met beide net iets meer dan 16%. Het grootste aandeel van de rechtstreekse steun daarentegen is te vinden bij de melkveesector (23,7%), gevolgd door akkerbouw (22,3%) en vleesvee (16,8%). Het bedrag per bedrijf is daardoor groter voor melkveebedrijven (18.611), dan voor vleesvee (13.316) en akkerbouw (10.448). Melkveebedrijven hebben gemiddeld een groter areaal dan akkerbouw- en vleesveebedrijven die een belangrijk aandeel kleine(re) bedrijven tellen. In 2022 is er een (kleine) verschuiving binnen en tussen bedrijfstypes door de aanpassing in de verzamelaanvraag de jaarlijkse aangifte die een grondgebruiker moet doen van zijn gebruikspercelen. De verzamelaanvraag (VA) vormt een belangrijke basis voor verschillende steunaanvragen voor landbouwers, maar is ook een essentieel onderdeel binnen de mestwetgeving. Meer info dat het altijd de gebruiker is van de grond die de betalingsrechten activeert. Er is een toename van het aantal bedrijven en hun aandeel in het totale aantal bedrijven voor de overige graasdieren en het vleesvee. Het aandeel bedrijven daalt vooral voor gewassen-veeteelt, groenten openlucht en fruit, gemengde gewassen en veeteeltcombinaties. Het aandeel van de steun neemt toe voor akkerbouw. Niettegenstaande de globale daling van het budget in 2022 is er een toename van de gemiddelde steun per bedrijf voor de akkerbouw, de groenten openlucht en de gemengde gewassen.
In 2023 is er een sterke daling van het aandeel bedrijven door het invoeren van de actieve landbouwer definitie voor overige graasdieren, vleesvee en akkerbouw. De akkerbouw, net als vleesvee en overige graasdieren, telt veel kleine hobby- en parttimebedrijfjes die niet voldoen aan de minimum standaardverdiencapaciteit.
De impact van de actieve landbouwer heeft vooral een impact op het aandeel bedrijven en niet zozeer op het aandeel steun doordat de steun per bedrijf van de bedrijven die niet meer in aanmerking komen (zeer) klein is. Het aandeel voor vleesvee in de totale rechtstreekse betalingen neemt af in 2023. Dat is eveneens een gevolg van een lagere steun voor zoogkoeienhouderij. Het aandeel steun in de akkerbouw daarentegen neemt niettegenstaande de daling van het aantal bedrijven iets toe. In 2023 is er eveneens een (zeer) kleine impact van nieuwe standaardoutputcoëfficiënten die aan de basis liggen van de typologiebepaling in dat jaar. Dit levert iets meer melkveebedrijven op waardoor in plaats van een licht verlies in aandeel van de rechtstreekse betalingen er een lichte toename is in 2023 ten opzichte van 2022. Het nieuwe GLB in 2023 en de nieuwe standaardoutputcoëfficiënten werken in dezelfde richting voor akkerbouw (winst) en vleesvee (verlies) en in tegengestelde richting voor melkvee dat licht verliest door de invoering van het nieuwe GLB. Het gemiddelde bedrag per bedrijf in de akkerbouw en vleesvee neemt in 2023 toe door het wegvallen van een belangrijk aantal kleine bedrijven. Voor melkvee is er een daling ten opzichte van 2022.
Het aandeel van de akkerbouwbedrijven in het aantal bedrijven en het totaal van de rechtstreekse betalingen nam gestaag toe over de periode 2015-2022 en lag in 2022 voor beide ongeveer 5% hoger dan in 2015. Het aandeel van de steun is beperkt voor groenten openlucht en fruit, maar dat aandeel is in relatieve zin geleidelijk toegenomen van 1,6% in 2015 naar 2,7% in 2019 als gevolg van een interne convergentie van de betalingsrechten binnen Vlaanderen.
Onderstaande tabel toont voor de verschillende sectoren aanvullend de standaardoutput De geldwaarde van de bruto landbouwproductie per eenheid (oppervlakte of dier) tegen prijzen af boerderij en exclusief btw. De subsidies worden niet in rekening gebracht. Meer info per bedrijf, het percentage bedrijven met een SO van maximaal 25.000 euro, de leeftijd van de bedrijfsleider en het percentage bedrijfsleiders tot en met 40 jaar en van 65 jaar of ouder. In 2023 zijn er nieuwe standaardoutputcoëfficiënten in gebruik genomen en die hebben een impact op de standaardoutput van een bedrijf. De standaardoutputcoëfficiënten liggen eveneens aan de basis van de typologiebepaling, maar de impact daarop is beperkt. Om de impact van het nieuwe GLB optimaal in te kunnen schatten zijn voor 2023 in de tabel hieronder de resultaten naargelang bedrijfstype weergegeven met de oude coëfficiënten (vijfjarig gemiddelde rond 2017).
Akkerbouw, net als vleesvee en overige graasdieren, telt veel kleine hobby- en parttimebedrijfjes, en een groot aantal bedrijfsleiders van 65 jaar en ouder. De standaardoutput (SO) in euro per bedrijf ligt gemiddeld een stuk lager dan de andere bedrijfstypes en een groot aantal bedrijven heeft een SO van maximaal 25.000 euro per bedrijf. In 2022 had 71% van de overige graasdieren, 53% van de akkerbouwbedrijven en 24% van de vleesveebedrijven een standaardoutput kleiner dan of gelijk aan 25.000 euro. De gemiddelde standaardoutput ligt een pak onder die van de andere bedrijfstypes, in de akkerbouw bedraagt die slechts 61.000 euro per bedrijf. In 2022 was daarnaast binnen die drie bedrijfstypes meer dan één derde van de bedrijfsleider 65 jaar of ouder. De leeftijd in de akkerbouw ligt in 2022 gemiddeld op 60,5 jaar – een pak hoger dan bijvoorbeeld bij de algemeen grotere en meer professionele melkveebedrijven die afklokken op een standaardopbrengst van 440.000 euro per bedrijf en een gemiddelde leeftijd van 48,6 jaar, waarvan 24% jonger dan of gelijk aan 40 jaar is. Door het invoeren van de actieve landbouwer in 2023 neemt het aandeel bedrijven met een standaardoutput kleiner of gelijk aan 25.000 euro per bedrijf af van 71% naar 38% bij de overige graasdieren, van 53% naar 34% in de akkerbouw en van 24% naar 8% voor vleesvee. De gemiddelde leeftijd in de akkerbouw daalt van 60,5 naar 58,2 jaar en het aandeel bedrijfsleiders van 65 jaar en ouder zakt van 40% naar 34%. Niettemin blijft de gemiddelde leeftijd en het aandeel bedrijfsleiders van 65 jaar en ouder nog steeds hoog in vergelijking met andere bedrijfstypes.
West-Vlaanderen ontvangt 36,2% van de rechtstreekse betalingen in 2023, gevolgd door Oost-Vlaanderen met 23,5%. Antwerpen, Vlaams-Brabant en Limburg volgen met respectievelijk 14,4%, 14% en 11,8%. De evolutie over de jaren is vrij stabiel. Enkel in 2023 ten opzichte van 2022 is er door ingang van het nieuwe GLB een lichte verandering waarbij Antwerpen wat aandeel verliest en West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant wat toenemen.