Deze indicator gaat in op één component van de rechtstreekse betalingen: de steun aan de zoogkoeienhouderij. Dit is een gekoppelde steun per zoogkoe die behouden is over de periode 2010-2023, maar waarvan het budget en de modaliteiten bij elke hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid veranderd zijn.
Lees meer
Kernboodschappen
  • De steun aan de zoogkoeienhouderij is in de periode 2010-2023 behouden, maar met elke GLB-hervorming is het budget verlaagd. Terwijl in 2010 in Vlaanderen nog 29,7 miljoen euro uitbetaald is, is dat nagenoeg gehalveerd tot 15,8 miljoen euro in 2023. 
  • Het aantal landbouwers die de steun ontvangen, is eveneens sterk gedaald van 5.829 in 2010 tot 2.745 in 2023. Gemiddeld gaat het om 5.742 euro per bedrijf.
  • Bovenop een aantal subsidievoorwaarden zijn er vanaf 2023 in het nieuwe GLB een aantal extra instapvoorwaarden rond behoud van blijvend grasland, duurzaam graslandbeheer en voederproductie en -diversificatie om te komen tot een duurzamere gekoppelde steun voor de zoogkoeienhouderij.

De uitbetalingen voor de steun voor de zoogkoeienhouderij zijn, met uitzondering van 2020 en 2021, in dalende lijn. Er is een zeer sterke afbouw van de uitbetalingen van 29,7 miljoen euro in 2010 naar 15,8 miljoen euro in 2023, wat overeenkomt met een daling van bijna 47%. 

Vóór 2015 was er in Vlaanderen een zoogkoeienquotum per bedrijf met op Vlaams niveau een plafond van 127.548 premiegerechtigde dieren, een maximumbudget van 31,366 miljoen euro en een maximumbedrag van 250 euro per dier. Dat maximumbudget moest vanaf 2013 eveneens vallen binnen de grenzen van het budgetjaar 2014 van het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) van de Europese Unie. In 2015 en 2023 is er telkens een sterke terugval als gevolg van het in werking treden van een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De steun voor de zoogkoeienhouderij is telkens behouden, zij het dat het budget dat daarvoor gereserveerd is binnen het totale budget van de rechtstreekse steun in belang afneemt. Zo is er in 2023 een daling van de uitbetalingen naar 15,8 miljoen euro ten opzichte van 20,3 miljoen euro het jaar daarvoor. Voor 2023-2027 is 8% van het budget van de rechtstreekse betalingen na transfer van Pijler 1 naar Pijler 2 voorzien voor de steun zoogkoeienhouderij. Voor 2015-2022 was dat nog 10%. De afname in de periode 2015-2019 is, zoals voor het totaal van de rechtstreekse betalingen, een gevolg van een lager budget voor rechtstreekse betalingen in de MFK-periode 2014-2020, door de oplopende externe convergentie, een herverdeling van de rechtstreekse steun tussen lidstaten binnen de Europese Unie, en door de oplopende transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 in Vlaanderen. De toename in 2020 en 2021 is, net zoals voor het totaal van de rechtstreekse betalingen, het gevolg van het tijdelijk wegvallen van de transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 naar aanleiding van de covid-crisis. 

Er is een afname van het aantal landbouwers met een steun zoogkoeienhouderij van 5.829 in 2010 tot 2.749 in 2023, wat correspondeert met een daling van bijna 53%. In 2015 is er een sterke terugval als gevolg van nieuwe modaliteiten. Het aantal landbouwers nam af van 4.999 in 2014 naar 3.452 in 2015. In 2015 is een nieuw zoogkoeienquotum toegekend op basis van het aantal kalvingen in 2012 en 2013. Er is toen een minimum van 20 kalvingen als instapvoorwaarde ingesteld om de focus te richten op professionele zoogkoeienhouders. In 2023 is er een toename van het aantal landbouwers van 2.542 naar 2.745, eveneens door nieuwe modaliteiten van de 

steun voor de zoogkoeienhouderij. Het zoogkoeienquotum is voor 2023-2027 afgeschaft en de minimumgrens van 20 kalvingen is vervangen door de voorwaarde dat landbouwers die op hun bedrijf minstens 10 zoogkoeien houden in aanmerking komen. Bovenop een aantal subsidievoorwaarden zijn er vanaf 2023 een aantal extra instapvoorwaarden met betrekking tot behoud blijvend grasland, duurzaam graslandbeheer, en voederproductie en -diversificatie om te komen tot een meer duurzame gekoppelde zoogkoeienpremie. De continue daling van het aantal bedrijven voor 2010-2014 en 2015-2022 is een gevolg van de structurele evolutie in de sector. 

De sterke afname van het budget in 2023 en de toename van het aantal landbouwers zorgt voor een sterke terugval van het gemiddeld budget per landbouwer van 7.972 euro per bedrijf in 2022 naar 5.742 euro per bedrijf in 2023. 

Over de periode 2015 – 2023 is er een belangrijke toename van het aantal landbouwers dat steun ontvangt van 65 jaar of ouder van 9,1% naar 18,9%. Hun aandeel in de steun voor de zoogkoeienhouderij neemt toe van 6,6% naar 13,5%. Algemeen neemt het aandeel van landbouwers van 56 jaar en ouder toe. In 2023 is de helft 56 jaar of ouder en die vertegenwoordigen bijna 42% van de steun. Het aandeel in de jongere leeftijdscategorieën, ook van de landbouwers jonger dan 40 jaar, neemt af. De landbouwers jonger dan 40 jaar ontvangen in 2023 bijna 22% van de steun, het grootste aandeel van de leeftijdscategorieën. Hun aandeel in het aantal landbouwers ligt met 16,6% een stuk lager waardoor die gemiddeld het grootste bedrag per bedrijf ontvangen, zijnde 7.498 euro. Voor landbouwers van 65 jaar en ouder is hun aandeel in de steun lager dan hun aandeel in het aantal bedrijven en die ontvangen daarom gemiddeld 4.096 euro, het laagste bedrag per bedrijf van alle leeftijdscategorieën. 

West-Vlaanderen ontvangt 45,9% van de steun voor de zoogkoeienhouderij in 2023 op afstand gevolgd door Oost-Vlaanderen met 29,4%. Vlaams-Brabant, Limburg en Antwerpen vertegenwoordigen respectievelijk 12%, 6,6% en 6,1%.