Deze indicator geeft een overkoepelend overzicht van de betalingen vanuit Vlaanderen voor alle maatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie, met name de markt- en inkomenssteun van Pijler 1 en het plattelandsbeleid van Pijler 2.
Lees meer
Kernboodschappen
  • In 2023 heeft Vlaanderen in totaal 424 miljoen euro uitbetaald via het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Drie kwart bestaat uit markt- en inkomenssteun (pijler 1), met als belangrijkste maatregelen de rechtstreekse betalingen en de gemeenschappelijke marktordening (GMO) groenten en fruit. Een kwart van de betalingen bestaat uit plattelandsontwikkeling (pijler 2), vooral investeringssteun uit het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) en  agromilieuklimaatmaatregelen. 
  • In 2023 is 393,3 miljoen euro uitbetaald aan landbouwers. Daarvan is 375,5 miljoen euro betaald aan 18.564 Vlaamse landbouwers, wat gemiddeld neerkomt op 20.227 euro per landbouwer. 
  • Melkvee heeft met 21,6% het grootste aandeel van het budget, gevolgd door akkerbouw (16,8%), glastuinbouw (11,3%) en vleesvee (10,2%). Akkerbouw staat op één wat betreft het aantal landbouwers die een betaling ontvangen. Het gaat om 25% van het totale aantal bedrijven die steun krijgen. Daarna volgen melkvee en vleesvee. Glastuinbouw krijgt het grootste steunbedrag per bedrijf (gemiddeld 61.505 euro in 2023, vooral via GMO groenten en fruit en VLIF).
  • Bijna 35% van de GLB-steun gaat naar jonge landbouwers van maximum 40 jaar, terwijl ze maar 19% van het aantal landbouwers vertegenwoordigen. De landbouwers van 65 jaar of ouder maken 20% van het aantal landbouwers uit, maar krijgen slechts 8% van het budget.
  • West-Vlaanderen ontvangt 36,5% van de GLB-steun, gevolgd door Antwerpen en Oost-Vlaanderen, met elk 20%.

Betalingen voor Pijler 1 en Pijler 2 van het GLB voor 2010 - 2023

Onderstaande tabel toont de betalingen voor Pijler 1 en Pijler 2 van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de Europese Unie voor de periode 2010-2023 door Vlaanderen. De tijdreeks overspant drie periodes van het meerjarig financieel kader (MFK) van de Europese Unie, met name budgetjaren 2007-2013, 2014 -2020, en 2021-2027. De tijdreeks omvat eveneens drie periodes van het GLB, waarbinnen de maatregelen gelijk blijven, met name kalenderjaren tot en met 2014, 2015-2022 en vanaf 2023. Het gaat hierbij om het totaal van Europese en Vlaamse middelen. Voor de Vlaamse middelen zijn naast de Vlaamse cofinanciering van EU-middelen eveneens de betalingen die gebeurd zijn met puur Vlaamse middelen opgenomen voor de maatregelen die onder het GLB vallen. De betalingen zijn afkomstig uit het Algemeen Betaalsysteem van het Vlaams betaalorgaan van het Agentschap Landbouw en Zeevisserij. Dat betaalsysteem ligt mee aan de basis om de geldstromen tot op het detailniveau van de begunstigden te verantwoorden ten overstaan van de controle- of auditinstanties en voor de rapportering van de Europese Unie. Betalingen voor maatregelen die niet via het Agentschap Landbouw en Zeevisserij verlopen, zijn niet opgenomen. Eveneens zijn betalingen vanuit het Agentschap voor maatregelen buiten het GLB, die gefinancierd worden met uitsluitend Vlaamse middelen (dus zonder EU-financiering), niet weergegeven.

Pijler 1 heeft voor 2015-2023 binnen het GLB een aandeel van 73%. Dat van Pijler 2 komt gemiddeld uit op 27% voor de hele periode maar de laatste twee jaar neemt het toe tot boven de 30%.  

Binnen Pijler 1 zijn er twee grote blokken: de marksteun en de rechtstreekse betalingen. Het gros van de betalingen gaat naar de rechtstreekse betalingen, zij het dat hun aandeel daalt van meer dan 80% in de beginjaren van de tijdreeks tot onder 75% voor de laatste jaren. De belangrijkste marktsteun is die van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) groenten en fruit voor het uitvoeren van de operationele programma’s van de producentenorganisaties (PO’s) in de sector groenten en fruit. De Europese steun voor 2015-2023 bedraagt jaarlijks 50 à 60 miljoen euro met een uitschieter tot bijna 73 miljoen euro in 2023 en vertegenwoordigt daarmee gemiddeld 85% van de totale marktsteun. De Europese Unie draagt, mits een aantal uitzonderingen, 50% van de uitgaven van een operationeel programma, de leden van een PO cofinancieren de overige 50%.  Enkel de Europese steun is hier opgenomen, niet de cofinanciering van de leden van een PO. De Europese steun is bepaald op basis van de omzet van de PO’s en is beperkt tot X % van die omzet. De belangrijke toename in 2023 van de GMO steun is door een verhoging van het maximum steun % van de EU met ingang van het nieuwe GLB. Daarnaast is er de laatste jaren een inflatoire tendens. Een belangrijk deel van de steun gaat naar de algemene werking van de PO. Daarnaast kunnen landbouwers intekenen op acties uit het operationeel programma. Naast Vlaamse telers zijn er bij een aantal Vlaamse PO’s eveneens Waalse en buitenlandse telers aangesloten en de gerapporteerde steun is inclusief die Waalse en buitenlandse producenten. Binnen de marktmaatregelen zijn er daarnaast betalingen voor crisismaatregelen in een aantal sectoren, inclusief particuliere en openbare interventie, en is er steun voor promotie van agrovoedingsproducten via het Vlaams Centrum voor Agro- en Visserijmarketing (VLAM), voor schoolmelk- en schoolfruitprogramma’s, en voor de bijenteelt.

De rechtstreekse betalingen zijn de grootste post binnen Pijler 1 maar kennen een dalende trend (2020 en 2021 vormen een tijdelijke uitzondering hierop). Er is een daling van 267,5 miljoen euro in 2010 naar 203,6 miljoen euro in 2023. Dit is een gevolg van een lager budget voor rechtstreekse betalingen in de MFK-periode 2014-2020, door de externe convergentie, een herverdeling van de rechtstreekse steun tussen lidstaten binnen de Europese Unie, en door de oplopende transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 in Vlaanderen. De rechtstreekse betalingen in 2020 en 2021 liggen tijdelijk hoger door het wegvallen van de transfer van middelen van Pijler 1 naar Pijler 2 in die jaren als gevolg van de covid-crisis. Het gaat hier louter om Europese middelen. De betalingen voor percelen in Wallonië van Vlaamse interregionale landbouwers en de percelen in Vlaanderen van buitenlandse landbouwers zijn eveneens inbegrepen. Het grootste deel van de steun is ontkoppeld van de productie. Voor 2010-2014 is die ontkoppelde steun vooral toegekend aan de hand van gewone en speciale toeslagrechten. In 2015 zijn de betalingsrechten ingevoerd en bestond de ontkoppelde steun uit een basisbetaling, een vergroeningspremie en een betaling voor jonge landbouwers. In 2023 is dat in de vorm van een basisinkomenssteun, een betaling voor jonge landbouwers, en een herverdelende betaling. Tevens is er een nieuw instrument ingevoerd, met name de ecoregelingen. Er is eveneens gekoppelde steun, meer bepaald een zoogkoeienpremie en een slachtpremie kalveren. De rechtstreekse betalingen met daarbinnen de verschillende componenten worden in een andere beleidsindicator meer in detail besproken.

De betalingen van Pijler 2 fluctueren tussen 94 en 140 miljoen euro per jaar. Naast de Europese middelen is er hier een belangrijke cofinanciering vanuit Vlaanderen. Voor een aantal maatregelen zijn er eveneens in belangrijke mate betalingen met puur Vlaamse middelen. De betalingen binnen Pijler 2 variëren naargelang de opnamegraad van maatregelen gedurende de programmaperiode en naargelang wanneer de uitbetalingen van de aanvragen exact vallen. Het aandeel van Pijler 2 binnen het totale GLB en het aandeel van de maatregelen binnen Pijler 2 fluctueert daardoor over de jaren.

Binnen Pijler 2 zijn de betalingen van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) en de agromilieuklimaatmaatregelen (AMKM) de grootste slokop met een aandeel van afgerond respectievelijk 68% en 20% voor 2015-2023. Beide maatregelen worden eveneens in een andere indicator meer in detail aangehaald.

De VLIF-steun varieert tussen 53 en 96 miljoen euro. Een belangrijk deel van het budget van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF) gaat naar investerings- en vestigingssteun voor landbouwers. Andere VLIF-maatregelen zijn steun voor niet-productieve investeringen (NPI), projectsteun voor innovatie, en agrovoedingssteun.

De AMKM-betalingen liggen tussen 16 en 28 miljoen euro en zijn het hoogst voor de periode 2019-2022. Binnen de agromilieuklimaatmaatregelen zijn er die vallen onder het Agentschap Landbouw en Zeevisserij, en zijn er van de Vlaamse Landmaatschappij, beter bekend onder de naam beheerovereenkomsten. In 2023, met de invoering van de nieuwe GLB-maatregelen, is er een daling van de betalingen voor AMKM. De daling doet zich vooral voor bij de AMKM beheerd door het Agentschap Landbouw en Zeevisserij en zijn een gevolg van een heroriëntatie van AMKM naar ecoregelingen, een nieuw instrument binnen de rechtstreekse betalingen van Pijler 1. Daarnaast is het in de overgang naar een nieuwe GLB-periode niet ongewoon dat de betalingen voor AMKM wat lager uitvallen. Het is af te wachten of de betalingen de komende jaren al of niet weer opveren.  

Ten slotte is er binnen Pijler 2 steun voor opleiding en advies, voor plattelandsmaatregelen en voor LEADER. Onder opleiding, advies en innovatie ressorteren een viertal maatregelen. Het gaat om naschoolse vorming (NAVO), bedrijfsadvies (Kratos), demoprojecten, en Europese Innovatiepartnerschappen (EIP).

In het geheel van Pijler 1 en Pijler 2 zijn de rechtstreekse betalingen het belangrijkst, zij het dat hun belang afneemt van ongeveer 60% voor 2010-2014 naar ongeveer 55% in 2015-2018. Het tijdelijk wegvallen van de transfer van Pijler 1 naar Pijler 2 in 2020-2021 en een lagere VLIF steun voor 2019-2021 zorgt voor een kortstondige opleving. De laatste twee jaren zakt het belang echter opnieuw weg richting en zelfs onder de 50%. Naast de rechtstreekse betalingen volgt op afstand VLIF-steun met aandelen tussen 14% en 23% naargelang het jaar en de marktsteun met een belang van 13% à 20%, met binnen die laatste de dominantie van de steun van de GMO groenten en fruit. Daarnaast hebben de agromilieuklimaatmaatregelen (AMKM) nog een behoorlijk aandeel dat varieert tussen 4 à 5% voor 2010-2018 en gelijk is aan 7% voor 2019- 2022.  

Betalingen aan landbouwers naargelang bedrijfstype, leeftijd en provincie voor 2020 - 2023

Niet alle betalingen gebeuren rechtstreeks aan landbouwers, soms is er een intermediaire derde partij betrokken. Tevens zijn niet alle maatregelen gericht op landbouwers of is de impact voor landbouwers indirect. Het grootste deel van de marktsteun van Pijler 1 is gericht naar landbouwers, zij het dat een belangrijk deel daarvan niet rechtstreeks aan hen uitbetaald wordt en de impact voor de landbouwers indirect is. Het gaat dan vooral om de steun in het kader van de GMO groenten en fruit die via de producentenorganisaties (PO’s) betaald wordt en waar een belangrijk deel van de steun bedoeld is om de algemene werking van de PO te financieren. Ook een aantal crisismaatregelen in de groenten en fruit zijn via de PO’s uitbetaald. Het merendeel van de crisismaatregelen gaat naar landbouwers, voor een beperkt aantal zijn niet de landbouwers de begunstigden. Tot slot hebben maatregelen zoals de steun voor promotie van agrovoedingsproducten via de VLAM, schoolfruit en -groenten en schoolmelk, en publieke en private opslag, een marktondersteunende en dus indirecte impact voor landbouw. Die  worden, logischerwijs, ook niet aan landbouwers uitbetaald. De rechtstreekse betalingen van Pijler 1 worden rechtstreeks aan landbouwers uitbetaald, net zoals dat binnen Pijler 2 het geval is voor de agromilieuklimaatmaatregelen (AMKM), voor bio en agroforestry, en, met uitzondering van de agrovoedingssteun, voor de betalingen van het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Binnen de rubriek opleiding, advies en innovatie wordt de steun voor bedrijfsadvies (Kratos) en naschoolse vorming (NAVO) uitbetaald aan de bedrijfsadviesdiensten en de vormingscentra. Een groot deel daarvan komt uiteindelijk wel ten goede aan landbouwers die advies of vorming ontvingen. In het geval van vorming zijn niet alle deelnemers landbouwers. Voor demoprojecten en Europese Innovatiepartnerschappen wordt niet uitbetaald aan (individuele) landbouwers. De plattelandsmaatregelen en Leader binnen Pijler 2 ten slotte zijn in hoofdzaak niet bedoeld voor (individuele) landbouwers.

De tabel toont voor de periode 2020-2023 voor de maatregelen uitbetaald aan landbouwers het totale bedrag, het aantal landbouwers en het bedrag per landbouwer. Het gaat dan om de rechtstreekse betalingen, een aantal crisismaatregelen, de agromilieuklimaatmaatregelen (AMKM), bio en agroforestry, en VLIF-steun (met uitzondering van agrovoedingssteun). De steun voor GMO groenten en fruit wordt uitbetaald aan de producentenorganisaties (PO’s). Omdat die steun indirect toch ten goede komt aan de landbouwers en een belangrijke component is binnen het GLB in Vlaanderen is de steun per individuele PO in een extra analyse verdeeld over de landbouwers die lid zijn van die PO op basis van hun omzet. Er is geopteerd voor dit criterium omdat de omvang van de Europese steun die een PO kan ontvangen eveneens bepaald wordt op basis van de gezamenlijke omzet van de leden van een PO. De bedoeling is niet om analyses uit te voeren per individuele landbouwer en per PO maar om op een geaggregeerd niveau een indicatie te hebben van de steun naargelang bedrijfstype, leeftijd en provincie. Ten slotte is ook de steun voor bedrijfsadvies via Kratos die uitbetaald wordt aan de bedrijfsadviesdiensten in een extra analyse toegewezen aan de landbouwers die dat advies ontvangen hebben.

In 2023 hebben in totaal 19.911 landbouwers 393,2 miljoen euro aan betalingen ontvangen, wat overeenkomt met 19.748 euro per landbouwer. Het gaat om ongeveer 95% van de totale steun van het GLB. Een aantal landbouwers zijn Waals of komen uit het buitenland. Vooral bij de GMO groenten en fruit zijn er een groep Waalse en buitenlandse telers. Er is in 2023 aan 18.582 Vlaamse landbouwers in totaal 375,3 miljoen euro steun uitbetaald of 20.199 euro per landbouwer. De helft van de landbouwers ontvangt minder dan 10.372 euro. In 2023 is er een belangrijke daling van het aantal landbouwers als gevolg van een nieuwe definitie van actieve landbouwer. De daling van het aantal landbouwers doet zich vooral voor bij de rechtstreekse betalingen waar een groep zeer kleine en niet-professionele landbouwers niet meer in aanmerking komt voor steun. De volgende analyse zoomt in op de steun uitbetaald aan de Vlaamse landbouwers, het totaal en de verdeling naargelang het bedrijfstype, de leeftijd en de provincie. 

In 2023 gaat 21,7% van de betalingen gaat naar gespecialiseerd melkvee en 16,8% naar akkerbouw. Glasgroenten volgen met 11,2% en vleesvee haalt 10,2%. Akkerbouw daarentegen staat op één wat betreft het aantal landbouwers die een betaling ontvangen, het gaat om 25,1% van het totale aantal bedrijven. Melkvee en vleesvee volgen op verre afstand met 15,2% en 14,2% van het aantal bedrijven. Het aandeel in de bedrijven is voor melkvee een stuk lager dan hun aandeel in de betalingen. Het bedrag per bedrijf ligt daardoor hoog en bedraagt 28.737 euro per bedrijf in 2023. Het bedrag per bedrijf ligt het hoogst voor de glasgroenten met 61.201 euro per bedrijf wat wel een pak meer is dan de jaren daarvoor.  De bedrijven in de glastuinbouw zijn naar omzet toe erg groot ten opzichte van een aantal andere sectoren. Het bedrag per bedrijf is het laagst voor overige graasdieren (10.415 euro per bedrijf), voor sierteelt en boomkwekerijen (12.613 euro per bedrijf) en voor akkerbouw (13.531 euro per bedrijf). Voor rechtstreekse betalingen speelt de grootte van de bedrijven in verschillende sectoren, in oppervlakte, een zeer belangrijke rol. Een aantal sectoren, zoals de overige graasdieren, maar ook akkerbouw en vleesvee telt een groot aantal kleine(re) bedrijven in oppervlakte en in omzet en dit drukt het gemiddeld bedrag per bedrijf in die sectoren. Voor die drie sectoren, en dan vooral voor akkerbouw en overige graasdieren, is er in 2023 een belangrijke daling van het aandeel bedrijven als gevolg van de nieuwe definitie van actieve landbouwer waardoor een aantal hobby- en kleine parttimelandbouwers uit de boot vallen. 

Het belang van steunmaatregelen verschilt naargelang de sector. Melkvee staat op één voor het totaal van de rechtstreekse betalingen en de investeringssteun. Voor glastuinbouw gaat het in hoofdzaak om steun vanuit de GMO groenten en fruit en het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds (VLIF). Akkerbouwers ontvangen veel rechtstreekse betalingen, waaronder 27% van de ecoregelingen, en scoren met bijna 38% het hoogst voor agromilieuklimaatmaatregelen. Voor vleesvee zijn de rechtstreekse betalingen, en dan vooral de steun aan de zoogkoeienhouderij van belang, zij het dat die laatste sinds 2010 nagenoeg gehalveerd is en er sinds 2023 extra instapvoorwaarden zijn om te komen tot een meer duurzame gekoppelde steun.

Het grootste deel van de betalingen is voor jonge landbouwers tot en met 40 jaar. Met 34,8% van het bedrag in 2023 liggen ze ruim voor op de andere leeftijdscategorieën. Hun aandeel in het aantal bedrijven daarentegen ligt een stuk lager (iets meer dan 19%). Het bedrag per landbouwer ligt daardoor gemiddeld met 36.633 euro het hoogst van alle leeftijdscategorieën. Landbouwers ouder dan 65 jaar laten een omgekeerd patroon zien: 20,1% van de landbouwers ouder dan 65 jaar ontvangen slechts 8% van de steun of gemiddeld 8.077 euro per landbouwer. Het aandeel dat naar jonge landbouwers gaat, zit de laatste jaren in de lift. De vestigingssteun uit het VLIF en de extra inkomenssteun voor jonge landbouwers, met een extra budget in 2023, zijn maatregelen specifiek voor hen. Daarnaast ging in 2023 iets meer dan 55% van de investeringssteun, een record, naar landbouwers tot en met 40 jaar. De afname van het aandeel landbouwers van 65 jaar of ouder in 2023 is door een nieuwe definitie van actieve landbouwer. Vooral die leeftijdscategorie omvat een aantal zeer kleine niet-professionele landbouwbedrijven.

In 2023 bevindt 36,4% van de steun zich in West-Vlaanderen. Oost-Vlaanderen en Antwerpen volgen met beide bijna 20% van de betalingen. Limburg en Vlaams-Brabant sluiten de rij met ongeveer 12%. West-Vlaanderen scoort zeer hoog voor de rechtstreekse betalingen, en voor de investeringssteun die de laatste jaren de kaap van 40% overschrijdt. Antwerpen ontvangt het grootste deel van de steun van de GMO groenten en fruit, en heeft een relatief belangrijk aandeel in de investeringssteun. Dit is door de grote aanwezigheid van (glas)tuinbouw, en een behoorlijk aantal melkvee-, varkens- en pluimveebedrijven in die provincie. Het aandeel in de rechtstreekse betalingen, en dan vooral de ecoregelingen, is dan weer eerder laag. Vlaams-Brabant, de akkerbouwprovincie, heeft een verhoudingsgewijs groot aandeel in de agromilieuklimaatmaatregelen en de ecoregelingen . Voor Oost-Vlaanderen zijn de rechtstreekse betalingen belangrijk.