GLB: (10) VLIF — vestigingssteun
Kruimelpad
Voor meer uitleg over de verschillende GLB-indicatoren verwijzen we naar de wegwijsindicator.
Kernboodschappen
- In 2023 hebben 658 landbouwers 7,1 miljoen euro aan vestigingssteun ontvangen. Vanaf 2015 is voor nieuwe aanvragen enkel nog een kapitaalpremie mogelijk, de betalingen met interestsubsidies doven daardoor uit. Het aantal landbouwers met een kapitaalpremie varieert de laatste vijf jaar tussen 255 en 350 landbouwers, waarbij het maximum van 350 landbouwers in 2023 bereikt wordt. Het gemiddelde bedrag van een kapitaalpremie schommelt de laatste jaren rond de 20.000 euro per landbouwer.
- Voor het totaal van de GLB-periode 2015-2022 is aan 2.597 unieke bedrijven vestigingssteun betaald voor in totaal 57,9 miljoen euro of gemiddeld 22.285 euro per bedrijf. De melkveesector heeft met voorsprong het grootste aandeel van de vestigingssteun (bijna 30%). Voor varkensbedrijven is dat 10,8%, voor bedrijven met gewassen en veeteelt 9,9% en voor gemengde bedrijven met graasdieren - varkens - pluimvee 8,8%. West-Vlaanderen heeft 39% van de vestigingssteun ontvangen, gevolgd door Antwerpen met 20,8% en Oost-Vlaanderen met 19,2%.
Het bedrag aan vestigingssteun, het aantal landbouwers en het bedrag per landbouwer voor de periode 2010-2023
De vestigingssteun en het aantal landbouwers die vestigingssteun ontvangen, piekt in 2013 en 2014. De meeste jaren bedraagt de vestigingssteun ongeveer 7 à 8 miljoen euro. In 2019 en 2021 ligt dit wat lager. Het aantal landbouwers met vestigingssteun neemt voortdurend af van 1.702 in 2015 tot 658 landbouwers in 2023. Het bedrag per dossier varieert tot 2021 tussen de 4000 en 7000 euro per landbouwer. De laatste twee jaar ligt het hoger en piekt het tot 10.726 euro in 2023.
De resultaten worden echter sterk beïnvloed door het stopzetten van de interestsubsidies voor nieuwe aanvragen vanaf 2015. De betalingen in 2015 en 2016 zijn (grotendeels) nog van aanvragen daarvoor. Bij een interestsubsidie wordt de steun gespreid over een aantal jaar en daardoor gaat het ten opzichte van een kapitaalpremie per jaar om een kleiner bedrag. De volgende figuren maken daarom het onderscheid tussen betalingen van kapitaalpremies en intrestsubsidies.
Het aandeel van de interestsubsidies in het totale bedrag aan vestigingssteun piekt in 2013 en 2014 en bedraagt meer dan twee derde. Na 2016 is er een geleidelijke daling en in 2023 komt 98% van de vestigingssteun in de vorm van een kapitaalpremie.
Het aantal landbouwers met een interestsubsidie steekt er eveneens voor 2013 en 2014 bovenuit met ongeveer 3.000. In 2015 en 2016 valt dit terug tot pre-2013-niveaus en na 2016 is er een continue daling als gevolg van het uitfaseren van de interestsubsidies tot 309 landbouwers in 2023. Het aantal landbouwers met een kapitaalpremie ligt een stuk lager en varieert de laatste tien jaar tussen 225 en 350 landbouwers, waarbij het maximum van 350 landbouwers in 2023 bereikt wordt.
Het gemiddeld bedrag interestsubsidie per landbouwer daalt continu na 2016. Het gemiddeld bedrag van een kapitaalpremie schommelt de laatste jaren rond de 20.000 euro per landbouwer.
Vestigingssteun naargelang bedrijfstype en provincie voor 2015-2023
De resultaten hierna tonen de investeringssteun naargelang leeftijd, bedrijfstype en provincie voor het totaal van de voorgaande GLB periode 2015-2022 en per jaar afzonderlijk voor de periode 2015-2023.
Voor het totaal van de GLB-periode 2015-2022 is aan 2.597 unieke bedrijven vestigingssteun betaald voor in totaal 57,9 miljoen euro of gemiddeld 22.285 euro per bedrijf. 1.853 landbouwers ontvingen een rentesubsidie voor in totaal 14,3 miljoen euro of 7.715 euro per landbouwer. 1.272 landbouwers kregen voor in totaal 43,6 miljoen aan kapitaalpremie of gemiddeld 34.259 euro per landbouwer.
De melkveesector heeft met voorsprong het grootste aandeel van de vestigingssteun (bijna 30%). Voor varkensbedrijven is dat 10,8%, voor bedrijven met gewassen en veeteelt is dat 9,9% en gemengde bedrijven met graasdieren - varkens - pluimvee komen uit op 8,8%. Het bedrag per landbouwer ligt gemiddeld het hoogst voor pluimvee, voor overige graasdieren waar het gemiddelde naar boven getrokken wordt door gespecialiseerde geitenbedrijven, en voor glasgroenten. Melkvee waar het grootste deel van de steun naartoe gaat, zit eerder in de middenmoot.
West-Vlaanderen ontvangt 39% van de vestigingssteun, gevolgd door Antwerpen met 20,8% en Oost-Vlaanderen met 19,2%. Limburg en Vlaams-Brabant halen respectievelijk 12,5% en 8,5%. Het bedrag per bedrijf is gemiddeld het hoogst in Limburg, gevolgd door Antwerpen.
De figuren hierna geven de jaarlijkse evolutie voor de periode 2015-2023. De melkveesector steekt er elk jaar met kop en schouders bovenuit wat betreft hun aandeel in de vestigingssteun. Die sector telt in verhouding tot andere sectoren een groot aantal landbouwers jonger dan of gelijk aan 40 jaar. Het aandeel van de varkenshouderij is in dalende lijn. Ook het aandeel van vleesvee en gemengd melk- en vleesvee neemt wat af. Het aandeel van de glasgroenten daarentegen ligt de laatste jaren wat hoger.
West-Vlaanderen komt elk jaar als de belangrijkste provincie naar voren met aandelen in de vestigingssteun die schommelen rond de 40%.