GLB: (09) VLIF — investeringssteun
Kruimelpad
Voor meer uitleg over de verschillende GLB-indicatoren verwijzen we naar de wegwijsindicator.
Kernboodschappen
- De investeringssteun binnen de tweede pijler van het GLB is een belangrijk instrument in Vlaanderen. De laatste jaren ligt de klemtoon meer en meer op investeringen die het milieu en klimaat ten goede komen
- In 2023 hebben 3.404 landbouwers 83,5 miljoen euro investeringssteun ontvangen via het Vlaamse Landbouwinvesteringsfonds (VLIF), een nieuw record. Vanaf 2015 is voor nieuwe aanvragen enkel nog een kapitaalpremie mogelijk, de betalingen met interestsubsidies doven daardoor uit. Het aantal landbouwers die een kapitaalpremie ontvangen, schommelt de laatste vijf jaar tussen 950 en 1950, en het gemiddelde bedrag aan kapitaalpremie per landbouwer ligt tussen 31.500 en 42.000 euro.
- Voor het totaal van de GLB-periode 2015-2022 hebben 9.297 unieke landbouwers 494,2 miljoen euro investeringssteun ontvangen, wat neerkomt op gemiddeld 53.156 euro per landbouwer.
- Daarvan is 24,2% naar melkveebedrijven gegaan, 19,4% naar varkensbedrijven, 10,6% naar bedrijven met groenten onder glas, en 9,4% naar pluimveebedrijven.
- Bijna 45% van de steun ging naar jonge landbouwers tot en met 40 jaar. Die vertegenwoordigen slechts 19% van het aantal bedrijven met investeringssteun, waardoor het gemiddelde bedrag met 72.364 euro per landbouwer hoog ligt. Het aandeel van landbouwers tot en met 40 jaar neemt over de periode 2015-2023 toe. In 2023 zit dit op een recordhoogte van net geen 56%.
- West-Vlaanderen ontving 39,5% van de investeringssteun, gevolgd door Antwerpen met 24,8% en Oost-Vlaanderen met 19,5%. Het aandeel van Antwerpen is relatief hoog, maar neemt de laatste jaren wat af.
Bedrag aan investeringssteun, aantal landbouwers en bedrag per landbouwer voor de periode 2010-2023
De investeringssteun varieert sterk tussen 43,0 en 83,5 miljoen euro voor de periode 2010-2023. De laatste jaren ligt de klemtoon meer en meer op investeringen die het milieu en klimaat ten goede komen. Sinds 2015 bestaat voor nieuwe aanvragen de investeringssteun enkel nog uit een kapitaalpremie. Voordien waren, naast kapitaalpremies, ook interestsubsidies mogelijk. Sinds 2015 is er een selectiesysteem voor investeringen waarbij die gescoord en gerangschikt worden naargelang een aantal selectiecriteria. Er zijn vier aanvraagperiodes per jaar met een vast budget per aanvraagperiode. Er is eveneens een maximumplafond aan investeringssteun dat een individueel bedrijf over een aantal jaar heen kan krijgen.
De uitbetalingen voor investeringssteun zaten op een dieptepunt in 2019-2021. De lage uitbetalingen toen waren een gevolg van het niet uitvoeren door de landbouwers van een belangrijk aandeel van de investeringen aangevraagd in de periode 2015-2018 waarvan de impact op de uitbetalingen een aantal jaar later valt. De procedure is daarna aangepast om hier maximaal rekening mee te kunnen houden. De laatste twee jaar zijn de uitbetalingen daardoor sterk hernomen en zitten die in 2023 op een maximum.
Het aantal landbouwers met investeringssteun neemt continu af van 9.143 in 2010 tot 3.404 in 2023. Het bedrag per dossier varieert. De meeste jaren schommelt het tussen 7.500 en 11.500 euro per landbouwer. In 2022 en 2023 is er een sterke toename.
De resultaten worden echter sterk beïnvloed door het stopzetten van de interestsubsidies voor nieuwe aanvragen vanaf 2015. De betalingen in 2015 en 2016 zijn (grotendeels) nog van aanvragen daarvoor. Bij een interestsubsidie wordt de steun gespreid over een aantal jaar en daardoor gaat het ten opzichte van een kapitaalpremie per jaar om een kleiner bedrag. De volgende figuren maken daarom het onderscheid tussen betalingen van kapitaalpremies en intrestsubsidies.
Tot en met 2016 is in grote lijnen 60% van het bedrag aan betalingen afkomstig van interestsubsidies. In 2017 valt dit sterk terug en neemt het stelselmatig af tot nauwelijks 2% in 2023. Het aantal landbouwers die een betaling ontvangen zit op een maximum gedurende 2010-2013. Daarna is er een terugval naar een lager plateau tot 2016. De daaropvolgende sterke en continue terugval van het aantal landbouwers na 2016 is vooral door de daling van het aantal betalingen door middel van interestsubsidies, van 6.765 landbouwers die in 2016 een intrestsubsidie ontvangen tot 1.967 in 2023. Het aantal landbouwers die een kapitaalpremie ontvangen, neemt na 2016 initieel af om de laatste jaren weer op te veren tot 1.948 landbouwers in 2023. Het totaal van de landbouwers ligt hoger dan hiervoor doordat er landbouwers zijn die naast een kapitaalpremie voor een nieuwe investering nog interestsubsidies ontvangen van vroegere investeringen. Het gemiddelde bedrag per landbouwer is hoger voor een kapitaalpremie dan voor een interestsubsidie. Het gemiddeld bedrag per landbouwer voor een interestsubsidie daalt na 2016 continu van een maximum van 6.786 euro naar 958 euro per landbouwer. Na 2016 neemt het gemiddelde bedrag van een kapitaalpremie enorm toe doordat de uitbetalingen van nieuwe aanvragen vanaf dan volledig door middel van een kapitaalpremie gebeuren. In 2023 bedraagt het gemiddeld bedrag bijna 42.000 euro per bedrijf.
Investeringssteun naargelang leeftijd, bedrijfstype en provincie voor 2015-2023
De resultaten hierna tonen de investeringssteun naargelang leeftijd, bedrijfstype en provincie voor het totaal van de voorgaande GLB-periode 2015-2022 en per jaar afzonderlijk voor de periode 2015 -2023 voor Vlaamse landbouwers.
Voor het totaal van de GLB-periode 2015-2022 hebben 9.297 unieke landbouwers 494,2 miljoen euro investeringssteun ontvangen, wat neerkomt op gemiddeld 53.156 euro per landbouwer. Daarvan is 324,9 miljoen euro uitbetaald door middel van een kapitaalpremie en hebben 5.714 landbouwers kapitaalpremies ontvangen voor gemiddeld 56.852 euro per bedrijf. 7.595 landbouwers hebben een interestsubsidie ontvangen voor een totaalbedrag aan 169,3 miljoen euro of gemiddeld 22.296 euro per bedrijf.
24,2%, het grootste aandeel, is naar melkveebedrijven gegaan, 19,4% naar varkensbedrijven, 10,6% naar bedrijven met groenten onder glas, en 9,4% naar pluimveebedrijven. Het gemiddelde bedrag steekt met bijna 110.000 euro per landbouwer er met kop en schouders bovenuit voor pluimvee. Daarnaast is het gemiddelde bedrag hoog voor glasgroenten (80.724 euro) en varkensbedrijven (70.556 euro). Het bedrag per landbouwer daarentegen ligt laag in de akkerbouw (20.831 euro) en in de vleesveesector (22.320 euro). Slechts 3,4% van de totale investeringssteun in de periode 2015-2022 ging naar akkerbouw, voor vleesvee is dat amper 2,9%. Die sectoren tellen meer oudere bedrijfsleiders die minder investeren en investeringskosten zijn algemeen minder hoog dan in een aantal andere sectoren.
Bijna 45% van de steun ging naar landbouwers jonger dan 40 jaar. Die vertegenwoordigen slechts 19% van het aantal bedrijven met investeringssteun, waardoor het gemiddelde bedrag met 72.364 euro per landbouwer een stuk hoger ligt dan voor de andere leeftijdscategorieën. Een beperkt aantal landbouwers is ouder dan 60 jaar en hun aandeel in de totale investeringssteun is zeer beperkt. Het grootste aantal landbouwers is van 46 tot 50 jaar (21%) en van 51 tot 55 jaar (21,8%) en die vertegenwoordigen respectievelijk 18% en 13,8% van de investeringssteun of gemiddeld 26.775 euro en 19.792 euro per landbouwer.
West-Vlaanderen ontvangt 39,5% van de investeringssteun, gevolgd door Antwerpen met 24,8% en Oost-Vlaanderen met 19,5%. Limburg volgt op afstand met 10,2% en Vlaams-Brabant sluit de rij met 6%. Antwerpen ontvangt verhoudingsgewijs veel investeringssteun. Die provincie telt een belangrijk aandeel pluimvee-, varkens-, melkvee- en glastuinbouwbedrijven die veel geinvesteerd hebben. Het aandeel bedrijven met investeringssteun in Antwerpen bedraagt 19,3% wat lager is dan het aandeel in de investeringssteun waardoor het gemiddeld bedrag per landbouwer met 68.257 euro het hoogste is van alle provincies. Oost-Vlaanderen met 45.739 euro en Vlaams-Brabant met 41.792 euro ontvangen gemiddeld het minste investeringssteun per landbouwer. Vlaams-Brabant is een belangrijke akkerbouwprovincie en die sector heeft minder geïnvesteerd en het investeringsbedrag per landbouwer ligt lager (zie hiervoor).
De figuren hierna geven aanvullend een evolutie van de investeringssteun per jaar naargelang bedrijfstype, leeftijd en provincie voor 2015-2023 voor Vlaamse landbouwers. De laatste twee jaar is het aandeel van de investeringssteun dat naar varkensbedrijven gaat sterk gedaald van ongeveer 20% naar 10%. Ook het aandeel voor pluimveebedrijven zakt wat. Daarentegen nam het aandeel van melkveebedrijven toe tot ruim 30%.
Het bedrag per landbouwer is algemeen vooral hoog voor pluimvee en glasgroenten. De laatste twee jaar is er een grote toename voor een aantal sectoren. Dit is niet of minder het geval voor varkenshouderij en pluimvee. In 2023 is er een zeer grote toename in de glasgroenten. De evoluties worden deels beïnvloed door het uitfaseren van de intrestsubsidies. Het bedrag per landbouwer fluctueert van jaar tot jaar voor de categorie overige graasdieren. Binnen die groep gaat het in belangrijke mate over investeringssteun voor gespecialiseerde geitenbedrijven. De kapitaalpremies zijn sinds 2018 vooral hoog voor glasgroenten en pluimvee en schommelen tussen 55.000 tot 77.000 euro per landbouwer. Ook voor de overige graasdieren lopen de bedragen per landbouwer in een aantal jaar hoog op.
Het aandeel van landbouwers jonger dan of gelijk aan 40 jaar neemt over de periode 2015-2023 toe. In 2023 zit dit op een recordhoogte van net geen 56%.
Het bedrag per landbouwer neemt toe de laatste jaren. Ook hier is de evolutie deels beïnvloed door uitfaserende interestsubsidies. Door het gering aantal waarnemingen is het bedrag per landbouwer voor de categorie van 65 jaar en ouder minder relevant. De kapitaalpremie voor de landbouwers jonger dan of gelijk aan 40 jaar ligt de laatste jaren nagenoeg altijd boven de 40.000 euro per landbouwer met een uitschieter tot boven de 55.000 euro in 2023. Algemeen is de teneur dat hoe jonger de leeftijdscategorie, hoe hoger het gemiddeld bedrag per landbouwer is.
Het aandeel van de provincie Antwerpen bedraagt maximaal 30% in 2019. De laatste jaren neemt het af naar 20%. Het bedrag per landbouwer ligt gemiddeld algemeen het hoogst in de provincie Antwerpen. Dit is eveneens het geval indien enkel naar de kapitaalpremie gekeken wordt.