De Vlaamse landbouw stoot in 2021 7,7 miljoen ton CO2-equivalenten uit binnen Vlaanderen. Dat is 10% van de totale Vlaamse broeikasgasemissie. De energetische broeikasgasemissies hebben in vergelijking met de andere sectoren een relatief beperkt aandeel (31% in 2021). De veestapel is de drijvende factor achter de niet-energetische emissies uit de landbouw. Ze zijn afkomstig van verteringsprocessen (CH4) en mestopslag (CH4 en N2O).

De Vlaamse landbouw stoot in 2021 7,7 miljoen ton of megaton (Mton) CO2-equivalenten uit binnen Vlaanderen. Dat is 10% van de totale Vlaamse broeikasgasemissie en 18% van de emissies die niet onder het emissiehandelssysteem vallen. De broeikasgasuitstoot van de landbouw ligt in 2021 12% lager dan in 1990. Alle andere sectoren samen behalen in dezelfde periode een vermindering van 15%. De daling in landbouwbroeikasgasemissies gebeurde tussen 1990 en 2008 van 8,8 naar 6,6 Mton CO2-equivalenten. Tussen 2009 en 2014 was er een stagnering rond 6,8 Mton CO2- equivalenten. Ten opzichte van 2014 is er een toename met 14% in 2021. Dat betekent een stijging in 2021 met 0,7 Mton tegenover 2005 (VMM, 2023). De toename vanaf 2015 is voornamelijk toe te schrijven aan een stijging in de emissie van CH4 in de rundveehouderij en van CO2 in de glastuinbouw.

De broeikasgasemissies van landbouw bestaan uit energetische emissies (CO2) en niet-energetische emissies (lachgas of N2O en methaan of CH4). De energetische broeikasgasemissies hebben in vergelijking met de andere sectoren een relatief beperkt aandeel.  De verwarming van gebouwen heeft in 2021 een aandeel van 28% en die van mobiele machines 3% (VMM, 2023) . Deze emissies vertoonden een dalende trend in de periode 1990-2008, dankzij inspanningen gericht op rationeel energiegebruik en de aanwending van minder koolstofintensieve brandstoffen in de glastuinbouw. Hierbij is er een brandstofswitch gerealiseerd van petroleumproducten zoals (zware) stookolie naar aardgas. Sinds 2008 is het aardgasverbruik versneld gestegen door het toenemend aantal WKK-eenheden in de glastuinbouwsector, waarbij die sector een netto-elektriciteitsproducent is geworden. De emissies gekoppeld aan deze netto-elektriciteitsproductie worden in de klimaatboekhouding toegeschreven aan de landbouwsector en niet aan de elektriciteits- en warmtesector; ook al wordt die elektriciteit buiten de landbouwsector benut. De CO2-emissies schommelen in de periode 2008-2016 gemiddeld rond 24% (VMM, 2023). Sindsdien is een geleidelijke stijging te zien door het toenemende areaal glastuinbouw en belichte teelt.

De veestapel is de drijvende factor achter de niet-energetische emissies uit de landbouw. Ze zijn afkomstig van verteringsprocessen (CH4) en mestopslag (CH4 en N2O). De vermelde daling van broeikasgasuitstoot door de landbouwsector tussen 1990 en 2008 was onder meer het gevolg van het mestbeleid, veranderd mestmanagement en een krimpende veestapel (als gevolg van onder andere opkoopregelingen, dioxinecrisis, conjunctuur). Vanaf 2008 steeg de veestapel opnieuw door de uitbreidingsmogelijkheden in het mestbeleid en veranderde de samenstelling van de rundveestapel door de afschaffing van de melkquota in 2015. De verdere reductie van methaan en lachgas, samen 69% van de landbouwbroeikasgasemissies in 2021, blijft een grote uitdaging voor de Vlaamse landbouw. 

Ook de landbouwbodems stoten nog CO2 en N20 uit. In 2021 was dit 17% van het totaal van de landbouwemissies (VMM, 2023).