Water in de Vlaamse land- en tuinbouw
Een exacte bepaling van het watergebruik bestaat er momenteel niet, maar zeker is dat de landbouwsector in Vlaanderen in 2005 instond voor een gebruik tussen 48,4 miljoen m³ (bron LMN) en 67 miljoen m³ (bron VMM). Deze beide bronnen geven alvast een nauwkeuriger benadering van het watergebruik dan de te lage schatting voor 1999 die gebruikt werd om de doelstelling uit het Minaplan 2003-2007 (verlengd tot 2010) te bepalen. Omdat de nieuwere schattingen nog niet gebruikt werden om de Minaplan doelstellingen aan te passen, heeft de oorspronkelijke Mina-doelstelling om het totale watergebruik voor de landbouw tot 43 miljoen m³/jaar te reduceren een deel van haar kracht verloren. Niettemin blijft de intentie om minder water te gebruiken door de landbouwsector, volgens VMM momenteel verantwoordelijk voor 9% van het totale watergebruik, waardevol. Immers, de gemiddelde waterbeschikbaarheid ligt in Vlaanderen ver onder het Europese gemiddelde.
Volgens het LMN is 55% van het water dat de landbouw gebruikt grondwater. De grootste watergebruiker binnen de landbouw is de glastuinbouw, maar deze sector gebruikt verhoudingsgewijs wel het minste grondwater. De indicator alternatief watergebruik, een maat voor milieubewust watergebruik, kent bovendien de hoogste score toe aan de glastuinbouw.
Vooral de daling van het grondwaterpeil in bepaalde streken in Vlaanderen zorgt ervoor dat landbouwers op zoek moeten naar alternatieven. Deze alternatieven zijn enerzijds te vinden in het gebruik van andere waterbronnen, zoals hemelwater en oppervlaktewater. Anderzijds is het van belang dat de landbouw probeert om zo zuinig mogelijk met kwaliteitsvol water om te springen.
I.v.m. de kostprijs van water zien we dat het aandeel van water in de bedrijfskosten zeer klein is, gemiddeld een half procent. Voor de melkveesector stijgt dit tot 1,3%. Zelfs een verdubbeling van de integrale waterprijs zal wellicht niet veel effect hebben op het watergebruik. Bovendien zijn sommige waterbesparende investeringen duur en niet snel terugverdiend. Er is verder onderzoek nodig naar het besparingspotentieel, de kostenefficiëntie, de terugbetaalperiodes en de technische haalbaarheid van de verschillende besparingssystemen voor de verschillende deelsectoren. De bestaande financiële subsidies zijn een welgekomen duw in de rug van de landbouwer. Naast ondersteuning van individuele initiatieven, kan samenwerking tussen landbouwers onderling gestimuleerd worden als oplossing om de investeringskost te drukken.
Bepaalde waterbesparingsmaatregelen worden al vaak toegepast, zoals de hogedrukreiniger of de driewegklep in de melkinstallatie. Andere maatregelen zijn nog onbekend en moeten nog verder aangemoedigd worden. We zien dat binnen bepaalde sectoren het aandeel “alternatief” water behoorlijk hoog is, maar andere sectoren kunnen nog een grotere prestatie leveren. Een verdere promotie van deze technieken, zoals dit nu al gebeurt door de VMM, zou moeten resulteren in een betere bekendheid en een grotere verspreiding van de technieken.
Het kan voor de landbouwer heel interessant zijn om op zijn bedrijf een wateraudit uit te voeren. Op deze manier wordt een duidelijk overzicht van de waterstromen op het bedrijf bekomen en wordt duidelijk waar er moet ingegrepen worden om verliezen te vermijden en water te besparen.
Voor de nieuwe technieken moet de verdere evolutie en kennis m.b.t. haalbaarheid en rendabiliteit afgewacht worden. Een oplossing op grote schaal zoals een grijswatercircuit kan een volwaardig alternatief zijn, mits een kwaliteitsgarantie en een goede infrastructuur voor de verdeling van het water.