De interesse in producten die rechtstreeks van de boerderij komen, is de laatste decennia fors gegroeid. Korte keten is op veel landbouwbedrijven geen ondergeschoven kindje meer. Toch ontbreekt het voor landbouwers die zich aan het oriënteren zijn op andere verdienmodellen, beleidsmakers en adviseurs vaak nog aan cijfermateriaal. Een rapport op basis van resultaten van land- en tuinbouwbedrijven uit het Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN) tracht de leemte te vullen met een verkennende analyse.

Eerst en vooral: de variatie in korteketenbedrijven is heel groot op vlak van activiteit, omzet, afzetkanalen en aangeboden producten. De kosten zijn heel verschillend voor de drie onderzochte sectoren: rechtstreekse verkoop, vlees- en zuivelverwerking. In het rapport ligt de focus op boekjaar 2020. Dit was, gezien corona en de verhoogde interesse van de consument in korte keten, een bijzonder jaar voor de korte keten met zeer goede resultaten tot gevolg. De cijfers geven dus naar verwachting een te positief beeld.

De variabele kosten nemen het grootste aandeel in de kosten in per 1.000 euro opbrengsten. Het aandeel varieert van 435 euro bij rechtstreekse verkoop tot 652 euro bij vleesverwerking. Voor de rechtstreekse verkoop nemen de interne aankopen gemiddeld 90% in van de variabele kosten. Voor de zuivel- en vleesverwerking ligt dit aandeel een stuk lager (gemiddeld 44%). Bij vleesverwerking wegen de verwerkingskosten (slacht- en verwerkingskosten, toevoegmiddelen, aankoop vlees van derden e.d.) zwaar door (gemiddeld 42% van de variabele kosten). Bij de zuivelverwerking nemen de verwerkingskosten 18% in van de variabele kosten. Hier nemen ook de verkoopskosten (verpakkingsmaterialen, reclamekosten e.d.) met 17% een aanzienlijk aandeel in van de variabele kosten.

Het nettobedrijfsresultaat (NBR) wordt mede bepaald door de vaste kosten en de vergoeding voor de eigen, familiale arbeid. De rechtstreekse verkoop en vleesverwerking haalden in 2020, gemiddeld genomen, een positief nettobedrijfsresultaat per 1.000 euro opbrengsten. De zuivelverwerking tekende in 2020 voor een negatief NBR van -34 euro per 1.000 euro opbrengsten. Dat betekent dat niet alle kosten inclusief de eigen arbeid (volledig) konden worden vergoed.

Arbeid is bij korte keten een belangrijke component. De werkdruk ligt bij zuivelverwerking fors hoger dan voor vleesverwerking en zeker voor rechtstreekse verkoop. Bij rechtstreekse verkoop gaat het om bijna 100% familiale, dus eigen arbeid. Bij zuivelverwerking is de inzet van vaste, betaalde arbeid niet vreemd. De vaste, betaalde arbeid is sowieso een kostenpost voor de bedrijven. Met het vergoeden van de inzet van familiale, eigen arbeid wordt in de meeste gevallen niet zo’n rekening gehouden. Maar ook hiervoor dient bedrijfseconomisch gezien een vergoeding te worden gerekend.